Vraag & Antwoord

Een belangrijk advies aan degene die zijn tegenpartij beschrijft met “Khaaridjie”!

Een broeder maakt altijd gebruik van schertsende termen en woorden en hij noemt de andere altijd "Shaytaan” (de duivel) of "al-Khawaaridj". Is het toegestaan om deze termen en woorden te gebruiken voor andere moslims? En welk advies zou je aan deze persoon moeten geven die anderen beschrijven met deze verdorven woorden en termen zoals “de duivel” (Shaytaan) of “al-Khawaaridj”? Zit hier een zonde in?

Alle lof is voor Allah. 

Allereerst:

De moslim dient zich ervan bewust te zijn dat hij zijn tong beschermt tegen datgene wat hem schade berokkent zowel in deze wereld als in het Hiernamaals. In de Qor-aan en de Soennah zijn er veel teksten gekomen die de moslim aansporen zijn tong te bewaren en in bedwang te houden en te beschermen tegen zaken die hem schaden, en hem herinneren aan de slechte einde ervan. De “al-Hafadhah” (Schrijfengelen) noteren alles wat de tong uitspreekt, om op te passen voordat hij uitspreekt om zo zichzelf niet bloot te stellen aan een strenge waarschuwing. Allah (de Verhevene) zegt: “Er is geen woord dat hij uit, of aan zijn zijde bevindt zich een waker die gereed is.” (Soerat Qaaf (50) aayah 18). Allah (de Verhevene) zegt: “En jij houdt je niet met een zaak bezig, en niets draag jij daarover van de Qor-aan voor, en jullie verrichten geen werk, of Wij zijn over jullie Getuigen wanneer jullie daarin verdiept zijn. En jouw Heer ontgaat geen stofdeeltje op de aarde en (in) de hemel; en er is niets kleiner dan dat en niets groter, of het staat in een duidelijk Boek.” (Soerat Yoenoes (10) aayah 61). Allah (de Verhevene) zegt: “Of denken zij, dat Wij hun geheimen en hun gefluister niet horen? Welzeker! Onze gezanten (Engelen) zijn bij hen, zij schrijven.” (Soerat az-Zoekhroef (43) aayah 80). 

Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) levert over dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Wie gelooft in Allah en de Laatste Dag dient het goede te zeggen of anders te zwijgen.” (Overgeleverd door al-Boekhaarie (5672) en Moeslim (47). De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei tegen Moe’aadz nadat hij hem de leerstellingen van de Islaam onderwees: “Zal ik jou berichten met een zaak dat dit alles omvat?!” Ik (Moe’aadz) zei: “O jawel.” De boodschapper van Allah nam zijn tong en zei: “Houd deze in bedwang!” Ik zei: “O boodschapper van Allah, zullen wij dan aangerekend worden met hetgeen onze tongen spreken?!” Hij zei: “Moge je moeder je verliezen o Moe’aadz (Een Arabische uitdrukking), is het niet zo dat mensen op hun gezichten de Hel ingeworpen worden vanwege wat hun tongen spreken?!”  Overgeleverd door at-Tirmidzie (2616)en geclassificeerd als Sah’ieh’, en Ibn Maadjah (3973).

Wat betreft de opvattingen van de geleerden over de noodzaak om de tong in bedwang te houden, dit zijn er ook veel, waaronder: Ibn H’ibaan (moge God hem genadig zijn) zei : “De wijze man dient stilzwijgend te zijn totdat het hem noodzakelijk wordt te spreken, er zijn veel mensen die spijt hebben wanneer zij praatten, en er zijn weinig mensen die spijt hebben wanneer zij stilzwijgend waren. De meest ellendige die met de grootste plaag getroffen is, is hij die beproefd is met zijn tong.” Einde citaat uit “Rawdat al-‘Oeqalaa-e wa Noezhat al-Foedhalaa-e” blz. 43.

Hij zei ook: "De wijze dient zich ervan bewust te zijn om zijn oren meer recht te doen dan zijn mond, en te weten dat er voor hem twee oren en een mond geschapen zijn, om zo meer te horen dan te praten. Want het kan zijn dat wanneer hij iets zegt hij hiervan spijt zal hebben, en als hij niets zegt hij geen spijt zal hebben. De mens is meer in staat om wat hij niet heeft gezegd terug te nemen dan wanneer hij iets heeft gezegd dit terug te nemen. Wanneer hij een woord uit dan heeft dit woord hem in zijn macht, en wanneer hij er niet mee praat heeft hij het woord in zijn macht.” Einde citaat uit “Rawdat al-‘Oeqalaa-e wa Noezhat al-Foedhalaa-e” blz. 45.

Sheikh Abdurahmaan as-Sa’di (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Het draait allemaal om het bewaren van de tong, het is een zaak waar de dienaar heerschap over dient te hebben, en wanneer de dienaar heerschap heeft over zijn tong heeft hij heerschap over al zijn ledematen. Wanneer de tong heerschap heeft over de dienaar zal het hen niet beschermen tegen schadelijke woorden, het kan afbreuk doen aan zowel zijn wereldse zaken als zaken van het Hiernamaals. De dienaar dient geen woord te uiten of hij dient te weten of hierin profijt zit zowel in deze wereld als in het Hiernamaals. Elk woord waarin (nutteloze) kritiek of (nutteloze) verontschuldiging zit dient hij na te laten. Want wanneer hij hiermee praat zal hij een slaaf worden van zijn eigen woorden, en het kan zijn dat het schadelijk voor hem is dat hij niet meer kan mijden.” Einde citaat uit: “Bahdjat Qoeloeb al-Abraar” (blz. 168 169 ).

Ten tweede:

Over de uitingen van iemand aan het adres van een ander met termen als "Shaytaan" of “al-Khawaaridj” kunnen wij het volgende zeggen:

Als eerste: zijn uitspraak “Shaytaan” is beledigend en vloekend, en beiden behoren tot de verboden zaken. ‘Abdoellaah ibn Mas’oed zei: “De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Het uitschelden van een moslim is Foesoeq (buitensporigheid) en het bestrijden van hem is ongeloof (kleine ongeloof).” Overgeleverd door al-Boekhaarie (5697) en Moeslim (64).

Imaam an-Nawawi (moge Allah hem genadig zijn) zei: “De betekenis van de overlevering is als volgt: het onterecht uitschelden van een moslim is verboden, hierover is er een consensus tussen geleerden. Degene die zich hier schuldig aan maakt is een buitensporige (Faasiq), zoals de boodschapper van Allah hiermee heeft bericht. Einde citaat uit “Sharh’ Sah’ieh’ Moeslim” (2/53, 54).

Als tweede: het beschimpen van een moslim met “al-Khawaaridj” betekent dat iemand toegeschreven wordt aan een dwalende groep die bekend staat om hun dwalingen. De geleerden hebben twee meningen over het al dan niet buiten de oevers treden van deze dwalende groepering.

Het beschrijven van iemand als “al-Khawaaridj” is onderhevig aan het feit dat hij dezelfde geloofscredo aan hangt van de “al-Khawaaridj”, met name:

1. De kwestie van geloof (Iemaan) en de relatie met daden en ernaar handelen. Ze zien dat Iemaan niet vermeerdert en ook niet vermindert! Ze zijn van mening dat het nalaten van een verplichte geloofsdaad het geloof in zijn totaliteit teniet doet! En daarom hebben zij geoordeeld over degene die een verplichting nalaat met grote Koefr die iemand buiten de oevers van de Islaam plaatst. Dus oordelen zij over degene die een grote zonde pleegt zonder hiervan berouw te tonen of een lijfstraf te krijgen met ongeloof dat hem buiten de Islaam plaatst, en in het Hiernamaals zal hij dan behoren tot degenen die voor eeuwig in de Hellevuur zullen vertoeven. 

Sheikh al-Islaam Ibn Taymiyyah (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Wanneer iemand bij hen een verplichting nalaat of een zonde pleegt dan is de waarschuwing van hem van toepassing. Zij menen dat de buitensporigen van deze natie eeuwig in de Hel zullen belanden  En dit is de opvatting van de meerderheid van de al-Khawaaridj en al-Moe’tazillah, maar de al-Khawaaridj plaatsen iemand buiten de Islaam door een grote zonde, of een kleine zonde bij sommigen van hen. Wat betreft de al-Moe’tazillah: zij zeggen dat de verrichter van de grote zonde in een status is tussen de twee plaatsen: hij is noch een gelovige, noch een ongelovige.” Zie  "Madjmoo’ al-Fataawa”(19/151).

2. Zij zien dat degenen die niet met hun geloofsovertuiging stroken bestreden moeten worden. Zo bestrijden zij de mensen van de Islaam en laten zij de mensen van afgoderij.

Sheikh al-Islaam Ibn Taymiyyah (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Er is in een overlevering in Sah’ieh’ayn (al-Boekhaarie en Moeslim) gekomen van Aboe Sa'ied al-Khoedrie: “Zij doodden de mensen van de Islaam en laten de mensen van afgoderij na, als ik hen meemaak zal ik hen bestrijden.” En dit zijn de eigenschappen van alle mensen die zich afsplitsen van de natie zoals de Raafidhah e.d. Zij legitimeren het bloed van de mensen van de Qiblah (moslims) vanwege de overtuiging dat zij verketterd zijn, en dit meer dan dat zij het bloed van de ongelovigen legitimeren, omdat de verketter erger is dan andere ongelovige.” Einde citaat uit  "Madjmoo’ al-Fataawa "(28/497).

Wij eindigen met hetgeen wij begonnen zijn, en dat is met het waarschuwen van het beledigen van mensen en hen te beschuldigen met zaken waar zij verre van zijn. En het ergste ervan is hen te beschrijven met “al-Khawaaridj”. Dit betekent niet dat er nergens “al-Khawaaridj” te bekennen zijn, maar het beschuldigen van de moslims met onrechtvaardige zaken is een even erge zonde, vanwege een verschil in mening e.d.

En Allah weet het beste.

Bron: Sheikh Mohammed Saalih' al-Moenadjied.


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN