Het is bekend dat in het Paradijs geneugten zijn die nog nooit gezien zijn, en nog nooit gehoord zijn, maar was het niet zo dat Aadam (vrede zij met hem) in het Paradijs was? Is het niet zo dat ook onze profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) het Paradijs betreden heeft en ook gezien heeft (tijdens de Israa-e en Mi’raadj)?
Hoe kunnen we verenigen tussen de Qoedsi * overlevering in Sah'ieh' al-Boekhaarie en Moeslim dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de Woorden van Allah in deze Qoedsie overlevering heeft aangehaald: “Ik heb voor Mijn dienaren gereedgemaakt wat geen oog ooit heeft gezien en wat geen oor ooit gehoord heeft wat geen mens ooit in zijn gedachten opgekomen is en wat geen mensenhart heeft waargenomen” en het feit dat Djibriel, Aadam (vrede zij met hem) en Mohammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) het Paradijs gezien hebben.
* (Een h'adieth qoedsie bevat de woorden van Allah die ons overgeleverd zijn door de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Deze woorden maken geen deel uit van de Qor-aan).
Alle lof is voor Allah.
Allereerst:
Aboe Hoerayrah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) levert over dat de boodschapper van Allah (de Verhevene) zei: “Allah, de meest Verhevene, de meest Glorieuze, zei:"Ik heb voor Mijn vrome dienaren voorbereid, wat geen oog heeft gezien, wat geen oor heeft gehoord en wat geen mensenhart heeft waargenomen."Daarna las hij de Woorden van Allah: “En geen ziel weet wat voor haar verborgen ligt aan bekoringen voor het oog.” (Soerat as-Sadjdah (32) aayah 17). Overgeleverd door al-Boekhaarie (3072) en Moeslim (2824). Overgeleverd door al-Boekhaarie en Moeslim
Ten tweede:
Volgens de meest correcte mening van de geleerden was Aadam (vrede zij met hem) in het Padadijs ‘al-Khoeld’ ( tuin van de eeuwigheid). Dit is de uitspraak van de meerderheid van de Ahloe s-Soennah wa l-Djamaa'ah. (mensen van de Soennah en de Groep; zij die zich vasthouden aan de weg van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen. ) Hier zijn er vele bewijzen voor, en dit in niet het onderwerp om hier uitgebreid op in te gaan.
Imaam ibn Kethier (moge Allah hem genadig zijn) zei in zijn Tefsier: “Er zijn verschillende meningen van geleerden over de plaats van het Paradijs waarin Aadam (vrede zij met hem) gewoond had: was het in de hemel of op aarde? En de meeste uitspraken van geleerden noemen de eerste (in de hemel). Imaam al-Qortobi heeft over de al-Moe’tazillah * en al-Qadariyyah ** vermeld dat zij zeggen dat het op aarde was.” Einde citaat. Zie Tefsier Ibn Kethier (1/233).
Wie meer wil weten over dit onderwerp dient de boeken te raadplegen van Ibn al-Qayyiem in het begin van zijn boek “Miftaah Daar as-Sa’aadah” (De sleutel tot het Huis van geluk) en ook in zijn boek "Haadie al-Arwaah ilaa Bilaad al-Afraah”.
Ten derde:
Het is ook bevestigd dat profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) het Paradijs gezien en betreden heeft, dit is bevestigd in vele overleveringen. Imaam al-Aadjoeri heeft in zijn boek “As-Sharie’ah” een aantal overleveringen ervan genoemd die hij onder de titel: “Het betreden van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) van het Paradijs” heeft genoemd, waaronder de volgende overleveringen:
1. Van 'Imraan ibn H’osayn (moge Allah tevreden met hem zijn) is overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Ik heb in het Paradijs gekeken en zag dat de meeste van haar bewoners bestaan uit armen. En ik heb in het vuur gekeken en zag dat de meeste van haar bewoners bestaan uit vrouwen.” Overgeleverd door Imaam al-Boekhaarie (3069).
Deze overlevering is ook overgeleverd door Imaam Moeslim (2737) van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn).
2. Enes ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) levert over dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Terwijl ik in het Paradijs liep zag ik een rivier waarvan de oevers als koepels van parels waren. Ik vroeg: “Wat is dit o Djibriel?” Hij antwoordde: “Dit is de Kawthar die jouw Heer jou geschonken heeft. Zijn bodem is van welruikende muskus.” Overgeleverd door Imaam al-Boekhaarie (6201).
In een ander overlevering: “Toen er gestegen werd met de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) naar de hemelen kwam hij langs een rivier waarvan de oevers een zeer aangename geur hadden. In Sah’ieh’ Moesned Ahmed (19/66): “Ik ging het Paradijs binnen en zag een rivier waarvan de oevers als tenten van parels waren.”
3. ‘Abdoellah ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn) levert over: “Toen er een zonsverduistering was tijdens het leven van boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en hij leidde het gebed. Na het gebed vroegen de mensen die achter hem baden: “O boodschapper van Allah, wij zagen u uw hand uitreiken en vervolgens een stap achteruit zetten in uw gebed?” Hij zei:”Ik zag (tijdens mijn gebed) het Paradijs, en een tros druiven daalde naar beneden, waarlijk als ik deze had genomen dan zouden jullie ervan eten zolang de wereld bestaat!” Overgeleverd door al-Boekhaarie (715).
Ten vierde:
Het punt dat de vraagsteller formuleert in zijn vraag kan als volgt beantwoord worden: het zijn de geneugten wat voorbereid zijn door Allah voor Zijn rechtschapen dienaren in het Paradijs wat nog nooit door iemand gezien is zoals vermeld in de voorgaande overlevering. Maar het zien van het Paradijs door Aadam (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en onze profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) is het zien van een aantal dingen die in het Paradijs zijn. Als in het Paradijs zaken zijn die nog nooit gezien wil dit niet per definitie zeggen dat het oog daadwerkelijk ook nog nooit iets van de geneugten van het Paradijs gezien heeft; het is mogelijk dat er dingen zijn die door sommige ogen gezien zijn, maar dat er dingen zijn die verborgen zijn dat geen oog ooit gezien heeft en geen ooit oor gehoord heeft en niet opgekomen is in het mensenhart.
Al-Haafidhz ibn H’adjar zei: de overlevering waarin gekomen “….en niet opgekomen is in het mensenhart als een verborgen geneugte van wat jullie nog nooit gezien hebben.” Dit is een richtlijn en helder voor degene die nadenkt over de betekenis van de overlevering (dat er in het Paradijs daadwerkelijk zaken zijn die nog nooit gezien, gehoord of opgekomen zijn in het mensenhart). En Allah weet het beste. Zie Fet-h’ al-Baarie (8/517).
Wellicht verwijst naar de voorgaande betekenis van de overlevering naar de volgende overlevering die overgeleverd is door al-Moeghierah ibn Shoe’bah (moge Allah tevreden met hem zijn): “De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “De profeet Moesaa (vrede zij met hem) vroeg aan Allah: "O Allah, wie heeft de laagte gradatie in het paradijs?" Allah zei: "Degene die de laagste gradatie heeft, is diegene die komt nadat de mensen van het Paradijs deze reeds zijn binnengegaan en er wordt tegen hem gezegd: “Treedt het Paradijs binnen.” Hij zal zeggen: “O Heer, hoe kan ik het Paradijs betreden terwijl de mensen hun intrekken hebben genomen in het Paradijs?! Er wordt tegen hem gezegd: Wil jij een bezit zo groot als de machtigste koning op aarde?”Hij zal zeggen: “O Heer ik ben tevreden!” Er wordt tegen hem gezegd: “ Je krijgt net zoveel als de machtigste koning, en dat nog een keer, en nog een keer en nog een keer, en nog een keer, en nog een keer. Hij zal zeggen: “Ik ben tevreden o Heer! De Heer zal tegen hem zeggen: “Dit is voor jou, en tienmaal van dit alles, en hierin (het Paradijs) is er voor jou wat jou ziel begeert en waar je ogen mee tevreden zijn.” Hij zal vragen: “O Heer, wat is de grootste gradatie van hen die het Paradijs zijn binnengetreden?” Allah zegt: “Zij waarvan Ik hun verblijfplaatsen Eigenhandig heb geschapen en de geneugten hierin verzegeld heb, wat geen oog gezien heeft, een oor gehoord heeft of opgekomen is in het menselijke hart.” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “En de bevestiging hiervan is wat gekomen is in het Boek van Allah (de Verhevene): “En geen ziel weet welke verkoeling van de ogen voor hen verborgen wordt gehouden, als beloning voor wat zij plachten te doen.” (Soerat as-Sadjdah (32) aayah 17). Overgeleverd door Imaam Moeslim (189).
Het is zo dat de mensen met grootste gradatie in het Paradijs zij zijn die aanspraak maken op deze geweldige verborgen Paradijselijke schatten en gelukzaligheid, dat nog nooit door een oog gezien is en nog nooit in gedachten opgekomen is.
En Allah weet het beste.
Bron: Sheikh Mohammed Saalih' al-Moenadjied.
* Al-Moe'tazilah: Eén van de dwalende groeperingen in de Islaam. Zij zijn de volgelingen van Waasil ibn ‘Ataa- die zich afzonderde (i'tazala) van de bijeenkomst van al-Hasan al-Basrie, nadat hij (Waasil) verklaarde dat de grote zondaar zich in een positie tussen de twee posities bevindt - geen gelovige en geen ongelovige - en dat hij voor eeuwig in het Vuur zal zijn. Hij werd daarin opgevolgd door ‘Amr ibn ‘Oebayd.Hun methodiek betreffende de Eigenschappen van Allah is at-ta'tiel (het verwerpen) zoals al-Djahmiyyah en betreffende de Voorbeschikking zijn zij Qadariyyah: zij ontkennen dat de daden van de dienaar in verband staan met de Lotsbepaling en Voorbeschikking van Allah. En betreffende de verrichter van een grote zonde dat hij voor eeuwig in het Vuur zit, uit al-Iemaan is getreden en zich in een positie tussen de twee posities - geloof en ongeloof - bevindt. Zij zijn het tegenovergestelde van al-Djahmiyyah in deze twee fundamenten (zie Sharh Loem'atil-I'tiqaad van al-Imaam Ibn ‘Oethaymien –moge Allah hem genadig zijn –).
** Al-Qadariyyah: Eén van de dwalende groeperingen in de Islaam. Zij ontkennen dat de daden van de dienaar zijn voorbeschikt en zeggen dat de dienaar een wil en vermogen heeft, die los staan van de Wil en het Vermogen van Allah. De eerste die deze uitspraak deed is Ma'bad al-Djahnie in het einde van de tijd van de metgezellen, die hij overnam van een Magiër (Zoroaster/ vuuraanbidder) in Basra (Irak). Zij bestaan uit twee groepen: extremisten en niet-extremisten. De extremisten ontkennen Allah's Kennis, Wil, Macht en Schepping van de daden van de dienaar en zij komen nauwelijks meer voor. En de niet-extremisten geloven dat Allah Kennis heeft van de daden van de dienaren, maar zij ontkennen dat deze plaatsvinden met de Wil, Macht en Schepping van Allah. En dit is hetgeen waarop hun methodiek zich gevestigd heeft (zie Sharh’ Loem'at al-I'tiqaad van al-Imaam Ibn ‘Oethaymien (moge Allah hem genadig zijn).