Bibliotheek

O volgers van de Soennah, wees zachtaardig tegenover de mensen van de Soennah

Door Sheikh Abdelmoh’sin Ibn H’amad Al-‘Abbaad Al-Badr vertaald door Abou Imaan

Hoofdstukken

1. Inleiding
2. De gunst der spraak en verduidelijking
3. Weerhoudt je tong om te praten behalve over het goede
4. Vermoedens en het bespioneren
5. Zachtheid en tederheid
26768 keer gelezen

3. Weerhoudt je tong om te praten behalve over het goede

Allah (de Almachtige de Majesteitelijke) zegt: “O jullie die geloven, vreest Allah en spreekt het ware woord. Hij (Allah) zal voor jullie goede daden aanvaarden en jullie je zonden vergeven. En wie Allah en Zijn Boodschapper gehoorzaamt: waarlijk, die heeft een geweldige triomf behaald.” Soerat Al-Ah’zaab (33), aayaat 70-71.

De (de Almachtige de Majesteitelijke) zei: “O jullie die geloven, vermijdt veel van de kwade vermoedens. Voorwaar, een deel van de kwade vermoedens zijn zonden. En bespioneert elkaar niet en spreekt geen kwaad over elkaar in elkaars afwezigheid. Zou iemand van jullie het vlees van zijn dode broeder willen eten? Jullie zouden het zeker haten. En vreest Allah. Voorwaar Allah is Berouwaanvaardend, Meest Barmhartig.” Soerat Al-H’odjoraat (49), aayah 12.

De Verhevene zei: “En voorzeker, Wij hebben de mens geschapen en Wij weten wat zijn ziel hem influistert en Wij zijn dichter bij hem dan zijn halsslagader. Wanneer de twee ontvangers (Engelen) aan de rechterzijde en aan de linkerzijde zitten te schrijven. Is er geen woord dat hij uit, of aan zijn zijde bevindt zich een waker die gereed is.” Soerat Qaaf (50), aayaat 16, 17, 18.

De Verheven zei: “En degenen die de gelovige mannen de gelovige vrouwen kwetsen, zonder dat zij iets (slechts) hebben verricht: voorzeker zij hebben laster en een duidelijke zonde op zich geladen.” Soerat Al-Ah’zaab (33), aayah 57.

In Sah’ieh’ Moeslim (2589) is er overgeleverd door Aboe Hoerayrah dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “weten jullie wat Al-Ghaybah is? Zij zeiden: “Allah en Zijn boodschapper weten het beste”. Hij zei: “je broeder aanspreken met datgene wat hij haat.” Men zei: “En als datgene waarmee ik mijn broeder heb aangesproken aanwezig is in hem?” Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Als datgene wat je hebt genoemd aanwezig is in hem dan heb je geroddeld en als dit niet in hem aanwezig is dan heb je hem belasterd".

Allah de Verhevene zegt: “En volg niet dat waarover je geen kennis hebt. Voorwaar, het gehoor en het gezichtsvermogen en de harten: die zullen allen erover ondervraagd worden.” Soerat Al-Israa-e (17), aayah 36.

Overgeleverd door Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) hij zei: de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Voorwaar, Allah is ten opzichte van jullie tevreden over een drietal zaken en hij haat een drietal zaken. Hij is tevreden dat jullie Hem aanbidden en niets als deelgenoot aan Hem toekennen en dat jullie je stevig vasthouden aan het Touw van Allah en niet verdeeld zijn. En Hij haat jullie loze praat en het teveel vragen stellen en het verkwisten van bezittingen.” Moeslim (1715). En deze drie gehate zaken zijn genoemd in de H’adieth van Al-Moeghierah die overgeleverd is door Al-Boekhaarie (2408) en Moeslim.

Overgeleverd door Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) dat hij zei: “Er is voor de zonen van Aadam (door Allah) bepaald dat er een onderdeel van ontucht bestaat, die een persoon hoe dan ook pleegt. De ontucht van de ogen is het kijken (naar wat verboden is); de ontucht van oren is het luisteren (naar wat verboden is); de ontucht van de tong is het spreken (over wat verboden is); de ontucht van de hand is het beetpakken (van wat verboden is); de ontucht van de voeten is het lopen naar (wat verboden is); en het hart verlustigt zich en verlangt en de geslachtsdelen bevestigen het of ontkennen het" Overgeleverd door Al-Boekhaarie (6612) en Moeslim (2657) en deze uitspraak is van Moeslim.

En Al-Boekhaarie leverde over in zijn Sah’ieh’ van ‘Abdoellaah Ibn ‘Amr (moge Allah tevreden met hem zijn) van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) dat hij zei: “De moslim is hij, bij wie de moslims gespaard zijn gebleven voor zijn tong en handen” Overgeleverd door Moeslim in zijn Sah’ieh’ (64), en zijn Uitspraak is: “dat een man de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vroeg wie de beste is onder de moslims? Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “degene bij wie de moslims gespaard zijn gebleven voor zijn tong en handen.”

En Moeslim heeft de h’adieth van Djaabir (moge Allah tevreden met hem zijn) overgeleverd (65) met de uitspraak van ‘Abdoellaah Ibn ‘Amr (moge Allah tevreden met hem zijn) bij Al-Boekhaarie.

Al-h’afid (moge Allah hem genadig zijn) vermeldde in de uitleg van de h’adieth: “De hadith is algemeen gericht op de tong in tegenstelling tot de handen, omdat de tong kan praten over de voorgangers, de aanwezigen en de mensen die nog moeten komen, in tegenstelling tot de handen, Ja! 

De hand kan de tong daarbij helpen met het schrijven en haar invloed is daarin voorzeker groot.”

En hierover zegt de dichter:

- Ik heb geschreven en ik was me ervan bewust op de dag van mijn schrijven.

- Dat mijn hand vergaat en hetgeen zij geschreven heeft zal blijven.

- Als ze iets goeds heeft gedaan zal ze beloond worden met zijn gelijke.

- en als ze iets slechts heeft gedaan zal de berechting ervan voor mij zijn.

Al-Boekhaarie leverde over in zijn Sah’ieh’ (6474) van Sahl Ibn Sa’d (moge Allah tevreden met hem zijn) van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) dat hij zei: “Wie mij verzekert van hetgeen zich tussen zijn kaken bevindt en hetgeen zich tussen zijn benen bevindt: Ik zal hem verzekeren van de Djannah” Met ‘wat zich tussen de kaken bevindt’ en ‘tussen de benen bevindt’ wordt de tong en het schaamdeel bedoeld.

Al-Boekhaarie leverde over in zijn Sah’ieh’ (6475) en Moeslim in zijn Sah’ieh’ (74) van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) hij zei: “de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Wie in Allah en de laatste dag gelooft; laat hem het goede zeggen of zwijgen.”

An-Nawawi zei in de uitleg van de 40 h’adieth An-Nawawiyyah: “As-shafi’ie (moge Allah hem genadig zijn) zei: “de betekenis van deze h’adieth is; als hij wil praten, laat hem nadenken. Als daarna blijkt dat het hem niet zal schaden, laat hem dan praten, en als dan blijkt dat er iets schadelijks in zit of hij twijfelt daaraan laat hem zwijgen” en er is overgeleverd van iemand dat hij zei: “Als jullie papier kochten voor de vergaarders van kennis dan zouden jullie zwijgen over veel uitspraken.” (d.w.z wanneer jullie je bezig houden met het minste werk wat toch wel veel voordeel heeft dan zouden jullie een bezigheid hebben dan het praten over mensen.)

Al-Imaam Aboe H’aatim Ibn H’ibbaan Al-basti zei in zijn boek: “Rawdatoe Al-‘qalaa-e wa noezhatoe Al-fodalaa-e (blz. 45) het is de verstandige verplicht om te zwijgen totdat hij verplicht is om te praten, hoeveel zijn er wel niet die spijt hebben als zij hebben gepraat, en heel weinig zijn het die spijt hebben als zij zwijgen. De mensen die het langst ongelukkig leven en die de zwaarste beproeving ondergaan zijn zij die beproefd worden met een losse tong en een gesloten/omgekeerd hart.”

Hij zei ook (blz. 47): “Het is de verstandige verplicht om rechtvaardig te zijn jegens zijn oren ten opzichte van zijn tong, en weet dat hij twee oren heeft gekregen en één mond om meer te luisteren dan te praten, omdat hij misschien spijt heeft als hij praat. Als hij niet praat zal hij geen spijt hebben en hij is eerder in staat om hetgeen hij niet uitgesproken heeft in te houden dan hetgeen hij al heeft uitgesproken. Het woord heeft hem in zijn macht, wanneer hij het uitspreekt, en als hij het niet uitspreekt heeft hij het woord in zijn macht.”

Hij zei ook (blz. 49): “de tong van een verstandige zit achter zijn hart, als hij wil praten, raadpleegt hij zijn hart, als het in zijn voordeel is dan praat hij en anders niet. En de onwetende heeft zijn hart aan het uiteinde van zijn tong zitten; alles wat zijn tong passeert spreekt hij uit, en degene die zijn tong niet in bedwang houdt is niet in staat om zijn religie te begrijpen.”

Al-Boekhaarie leverde over in zijn Sah’ieh’ (6477) en Moeslim in zijn Sah’ieh’ (2988) en de uitspraak is van Moeslim, van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “De dienaar doet een bepaalde uitspraak voordat hij deze heeft onderzocht. Hij valt daarmee in het hellevuur, verder dan de afstand tussen het oosten en het westen.”

In een andere H’adieth aan het eind van het advies van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) aan Mo’aad (moge Allah tevreden met hem zijn) die overgeleverd is door At-Tiemiedzie (2616) en hij zei: "de h’adieth is h’asan (goed) en authentiek” de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “en wat anders doet de mensen op hun gezichten of op hun neuzen in het hellevuur belanden dan wat hun tongen hebben geteeld.” Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei dit als antwoord op de vraag van Mo’aad (moge Allah tevreden met hem zijn): O profeet van Allah! wordt ons hetgeen verweten wij uitspreken?”

Al-H’afid Ibn Radjab heeft in zijn uitleg vermeld in zijn boek “Djaami’ Al-‘oloom wa Al-h’ikam” [2/147] de bedoeling met de teelt der tongen is de beloning voor de verboden praat en de bestraffing ervoor, de mens zaait met zijn uitspraken en zijn daden het goede en het slechte, en op de dag Der Opstanding zal hij hetgeen hij heeft gezaaid telen, wie iets goeds heeft gezaaid aan uitspraken en daden zal edelheid telen en wie het slechte zaait aan uitspraken en daden zal morgen spijt telen.”

En hij zei [2/146] “dit is een bewijs dat het in bedwang houden en controleren van de tong de oorsprong van al het goede is, en dat degene die over zijn tong heerst de controle heeft over de gang van zaken en zijn tong onder controle heeft en in bedwang houdt.”

En hij vermelde over [2/149] van Yoenoes Ibn ‘Oebaydiellah dat hij zei: “Altijd als ik zag dat iemand zijn tong in de gaten hield zag ik dat dit invloed had op de oprechtheid in al zijn daden” en Yah’ya Ibn Abie Kathir zei: “Als iemands uitspraken goed zijn dan zag ik dat terug in al zijn daden, en als iemands uitspraken slecht waren dan zag ik dat terug in zijn daden.”

Moeslim leverde over in zijn sah’ieh’ (2581) van Abie Hoerayrah dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “weten jullie wie failliet is? Zij zeiden: “de failliete onder ons is degene die geen dirham of proviand heeft.” 

Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Degene die failliet is, is degene van mijn Oemmah die op de Dag der Opstanding zal komen met een gebed, vasten en zakaat en hij had die uitgescholden, en over die slecht gepraat en de bezittingen van die ingenomen, en het bloed van die laten vloeien en een andere persoon geslagen. Dan zal de ander van zijn beloning nemen. Als zijn beloningen opraken voordat hij de rechten teruggeeft, dan zullen de slechte daden van hen op hem gegooid worden en vervolgens wordt hij in het hellevuur gegooid.” 

Moeslim leverde in zijn Sah’ieh’ (2564) van Abie Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) een lange h’adieth over, waarin aan het einde het volgende stond: “Het is slecht genoeg voor de mens dat hij zijn moslimbroeder minacht. Alles van de moslim is verboden voor de moslim, zijn bloed, bezittingen en eer.”

Al-Boekhaarie leverde over in zijn Sah’ieh’ (1739) en Moeslim in zijn Sah’ieh’ – de uitspraak is van Al-Boekhaarie - van Ibn ‘Abbas (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: Dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op de offerdag de mensen toesprak en zei: O mensen! Welke dag is het vandaag? 

Zij antwoordden: een heilige dag. Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: Welk plaats is dit? Zij antwoordden: Een heilige plaats en hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vroeg: welke maand is het nu? 

Zij antwoordden: een heilige maand. Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei hierop: “jullie bloed (leven), en jullie bezittingen en jullie eer zijn voor jullie t.o.v. elkaar net zo heilig als jullie dag, in jullie land, in jullie maand en hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) herhaalde dit een paar keer en toen verhief hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zijn hoofd naar de hemel en zei: “O Allah heb ik het overgebracht? O Allah heb ik het overgebracht? Ibn ‘Abbaas zei: “Bij Degene Wie mijn ziel in Zijn Hand heeft! Dat is zijn advies aan zijn Oemma, laat de aanwezige de afwezige hiervan op de hoogte brengen, Weest na mij geen ongelovigen die elkaars nekken slaan.”

Moeslim leverde over in zijn Sah’ieh’ (2674) van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Wie tot leiding uitnodigt krijgt dezelfde beloningen als degenen die hem volgen en dit vermindert niets van hun beloningen. En wie tot dwaling uitnodigt zal dezelfde zonden krijgen als degenen die hem volgen, dit vermindert niets van hun zonden.”

Al-H’afid Al-Moendiri vermeldde in At-targhieb wa t-Tarhieb [1/65] als commentaar op de h’adieth “Als de zoon van Adam overlijdt, zullen zijn daden ophouden op 3 na…” hij (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: “Hij die nuttige kennis opschrijft zal de beloningen krijgen van hen die het lezen of overnemen na zijn overlijden, zolang zijn schrift blijft en zolang dit gepraktiseerd wordt. 

Gezien deze hadith en zijn gelijken, zal hij die iets opschrijft dat niet nuttig is, waardoor men zonden zal krijgen, ook zijn zonden krijgen en de zonden van hen die het lezen of overschrijven of dit praktiseren na zijn overlijden, zolang zijn schrift blijft en gepraktiseerd wordt; gezien de voorgaande ah’adieth “Wie met het goede of het slechte begint” en Allah is de Alwetende.

Al-Boekhaarie leverde over in zijn Sah’ieh’ (6502) van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) hij zei: De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Allah (de Verhevene) zei: “wie vijandschap verklaart aan één van mijn geliefden, hem heb ik de oorlog verklaard.” 


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN