1. | De h'adieth |
2. | Commentaar van Sheikh Moeh’ammed ibn Saalih Al-‘Oethaymien |
3. | Commentaar van Sheikh Salmaan Al-‘Awdah |
Na het commentaar van Sheikh Ibn ‘Oethaymien gelezen te hebben over de “h’adieth van Djibriel”, zullen we in dit deel het commentaar bekijken dat Sheikh Salmaan Al-‘Awdah heeft gegeven bij deze h’adieth, in de hoop dat de twee verschillende commentaren een aanvulling op-, en verduidelijking van elkaar zullen zijn.
-Het belang van deze h’adieth:
Naar deze uiterst bekende h’adieth wordt over het algemeen verwezen als “de h’adieth van Djibriel” en hij is rijk aan betekenissen. De h’adieth bespreekt de relatie tussen de Islaam en Imaan. Het somt de vijf zuilen van de Islaam en de zes geloofsfundamenten op, welke samen de fundamenten vormen van ons geloof. Daarna vervolgt de h’adieth met het noemen van enkele tekenen van het Laatste Uur.
-De relatie tussen Islaam en Imaan:
In deze h’adieth beschrijft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de Islaam als iets van uiterlijke verklaringen en daden, en beschrijft hij Imaan als innerlijk geloof. Dit duidt erop dat alle uiterlijke daden die wij als moslims verplicht zijn om te verrichten, onder de naam “Islaam” vallen. Dit omvat dus ook onze woedoe-e, onze ‘Oemrah naar Mekkah, en alle andere handelingen van vroomheid. De vijf zuilen van de Islaam worden genoemd om te dienen als voorbeeld, aangezien ze de basis vormen van de verplichtingen van een moslim.
Er bestaan vele andere ah’adieth die het punt benadrukken, dat al onze uiterlijke daden van vroomheid deel uitmaken van Islaam. Zo vroeg een man bijvoorbeeld eens aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Wat is het beste in Islaam ?” Hierop antwoordde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Dat je (de behoeftigen) te eten geeft en de vredesgroet geeft aan degene die je kent, alsook aan degene die je niet kent.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim.
Wat Imaan betreft; de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) beschrijft het hier als innerlijk geloof. We weten echter dat onze uiterlijke uitspraken en daden ook deel uitmaken van onze Imaan. Zo zegt Allah: “Voorwaar, de gelovigen zijn slechts degenen wiens harten sidderen wanneer Allah genoemd wordt en wanneer Zijn ayaat aan hen worden voorgedragen; hun imaan neemt dan toe, en op hun Heer hebben zij hun vertrouwen gesteld. Zij die de salaat onderhouden en die bijdragen geven van de voorzieningen die Wij hun hebben geschonken. Zij zijn degenen die de ware gelovigen (moe-eminoen) zijn, voor hen zijn er rangen bij hun Heer, en vergeving en een edele voorziening.” Soerat Al-Anfaal (8), aayah 2-4).
Er kwam een delegatie van ‘Abd Al-Qays naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), en de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gebood hen enerzijds vier zaken en verbood hen anderzijds vier zaken. Hij gebood hen alleen te geloven in Allah en zei: “Weten jullie wat geloof in Allah Alleen is ?” Zij zeiden: “Allah en Zijn boodschappers weten het het beste.” Hij zei: “Het betekent dat je getuigt dat er niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden buiten Allah, Hij is alleen, zonder deelgenoten, en dat Moeh’ammed de boodschapper is van Allah, het onderhouden van de Salaat, het betalen van de Zakaat, het vasten gedurende de Ramadhaan en het afstaan van een vijfde van de oorlogsbuit.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim.
En de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ook gezegd: “Imaan bevat meer dan zeventig vertakkingen. De beste ervan is het zeggen van: “Laa ielaaha iella llaah”, en de laagste ervan is om iets dat ongemak veroorzaakt van de weg te verwijderen. En schaamte is een onderdeel van Imaan.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim.
Dit zijn slechts enkele ah’adieth die duidelijk aantonen dat uiterlijke uitspraken en handelingen ook deel uitmaken van Imaan. Dit is waarom we Imaan omschrijven als: “Overtuiging in het hart, belijdenis met de tong en handelingen met de ledematen.” In de h’adieth van Djibriel maakt de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) echter een onderscheid tussen Islaam en Imaan door Islaam te omschrijven als de uiterlijke handelingen en Imaan als innerlijk geloof.
De reden hiervoor is, dat sommige woorden een breder spectrum aan betekenissen omvatten wanneer deze onafhankelijk vermeld worden, dan wanneer zij samen met andere woorden vermeld worden. Als we het woord “Islaam” of het woord “Imaan” op zich zouden aanhalen, dan zou dat zowel ons innerlijke geloof als onze uiterlijke daden omvatten. Wanneer we deze woorden echter samen noemen, dan neemt elk van de twee woorden een beperktere, meer onderscheidende betekenis aan.
Dit is waarom we enkele ah’adieth hebben waarin de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) “Islaam” omschrijft als innerlijk geloof. Zo kwam er eens een man naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en vroeg hem: “Wat is Islaam ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde hem: “Dat je je hart overgeeft aan Allah en dat de mensen veilig zijn tegen je tong en je hand.” Daarna vroeg de man: “En wat is het beste in de Islaam ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Imaan.” De man vroeg: “Wat is Imaan ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Dat je gelooft in Allah, Zijn engelen, Zijn Boeken, Zijn Boodschappers en de wederopstanding na de dood.” Daarna vroeg de man: “En welke handelingen zijn het beste ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Hidjrah.” De man vroeg: “Wat is Hidjrah ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Dat je het slechte verlaat.” De man vroeg: “Welke hidjrah is de beste ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Strijden op de Weg van Allah.” Overgeleverd door Imaam Ah’mad.
Aangezien elk woord apart genomen, de ander omvat, en aangezien uiterlijke handelingen zowel deel uitmaken van Islaam als ook van Imaan, volgt hieruit dat een ieder die een ware moslim is, ook geloof in zijn hart moet hebben, en een ieder die waar geloof in zijn hart heeft, zeer zeker een moslim is.
-De vijf zuilen van de Islaam:
In deze h’adieth wordt er aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gevraagd om een definitie te geven van Islaam. Hij doet dit door vijf uiterlijke handelingen op te sommen, waarvan het opzeggen van het geloofsgetuigenis de eerste is. Het gebed en het vasten zijn fysieke activiteiten die met het lichaam verricht worden. Zakaat is een financiële activiteit; en de H’adj is een combinatie van al deze dingen.
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) noemde alleen deze vijf handelingen van aanbidding toen hij de Islaam omschreef, al zijn er ook vele andere daden die genoemd hadden kunnen worden. De reden dat hij alleen deze handelingen noemde, is dat zij de primaire plichten vormen waarop de Islaam is gebouwd. Deze handelingen van toewijding staan bekend als “de zuilen van de Islaam.” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “De Islaam is gebouwd op vijf (zuilen): de getuigenis dat er niets of niemand het recht heeft aanbeden te worden buiten Allah en dat Moehammed de boodschapper is van Allah, het verrichten van de Salaat, het betalen van de Zakaat, het verrichten van de H’adj naar het Huis en het vasten in de Ramadhaan.” Deze h’adieth is overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim, en vormt de derde h’adieth in de veertig ah’adieth van Imaam An-Nawawie die wij in deze serie behandelen.
In deze h’adieth wordt de Islaam vergeleken met een gebouw met vijf zuilen. Deze zuilen zijn steunpilaren, dat het gebouw nodig heeft om overeind te kunnen blijven staan. Als deze steunpilaren ontbreken, dan zal het gebouw instorten. Wat betreft de andere aspecten van de Islaam; hun afwezigheid zal een tekortkoming zijn in het gebouw in zijn algemeenheid, maar het gebouw zal overeind blijven staan.
Deze h’adieth geeft te kennen, dat de acceptatie van deze zuilen noodzakelijk is als voorwaarde om iemands Islaam intact te laten zijn. Wanneer iemand de verplichting ontkent van één van deze zuilen, dan houdt hij op een moslim te zijn. Dit is nogal makkelijk te begrijpen wat betreft de eerste zuil, welke het geloofsgetuigenis is. Sommige overleveringen van deze h’adieth bevatten een andere bewoording, waarin de geloofsgetuigenis als het geloof zelf wordt aangeduid. Eén versie begint bijvoorbeeld als volgt: “De Islaam is gebouwd op vijf (zuilen): geloof in Allah en Zijn Boodschapper…” Overgeleverd door Al-Boekhaarie. En een andere zegt: “De Islaam is gebouwd op vijf (zuilen): dat je monotheïsme doet laten gelden…” Overgeleverd door Moeslim.
Een persoon wordt moslim, wanneer hij waarlijk in zijn hart gelooft dat er niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden naast Allah, en dat Moehammed de boodschapper is van Allah. Als hij dit geloof eenmaal accepteert, is de eerste plicht die hij moet vervullen, dat hij voor andere moslims moet getuigen van datgene wat hij gelooft. Dit is de eerste daad van aanbidding die hij ten uitvoer dient te brengen. Wanneer hij eenmaal zijn geloof openlijk heeft verklaard, dan wordt hij door de moslimgemeenschap als moslim erkend, en krijgt hij recht op alle rechten die een moslim heeft over een andere moslim, maar is tegelijkertijd ook gebonden aan alle plichten die de moslim dient na te komen tegenover een andere moslim. Zo eenvoudig is dat! Er bestaat geen (speciale) inwijding waarmee je de Islaam binnentreedt.
De betekenis van het geloofsgetuigenis kan uitgelegd worden, door de woorden te analyseren die het bevat. Het begint met de verklaring: “Er is geen god…” Dit is een ontkenning van polytheïsme. Het is een ontkenning van alles dat bestaat en onze aanbidding niet verdient. Maar daarna gaan we verder met te zeggen: “Behalve Allah.” Dit is een bevestiging van de tawh’ied: dat Alleen Allah Degene is Die recht heeft op onze aanbidding.
Daarna zeggen we: “Moehammed is de boodschapper van Allah.” Dit is het tweede gedeelte van de geloofsgetuigenis. Het is een bevestiging van de profeetschap van Moehammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), als de laatste profeet en boodschapper van Allah. Dit vereist indirect ook onze acceptatie van de Qor-aan en de Soennah.
Door te geloven in de geloofsgetuigenis en die daarna uit te spreken, verwerpt een moslim alle valse objecten van aanbidding, en verklaart hij dat Allah de Enige is Die het recht heeft om aanbeden te worden.
Wat betreft het belang van het gebed, hierover heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd: “Tussen een persoon en ongeloof staat het in de steek laten van de Salaat.” Overgeleverd door Moeslim.
Er wordt daarom van elke moslim vereist dat hij de vijf verplichte gebeden dagelijks verricht. Een moslim keert zich in de richting van Mekka, wanneer hij deze gebeden verricht. Hierbij wendt hij zijn gezicht tot het eerste huis dat ooit gebouwd is ter aanbidding van Allah, de Ka’bah, welke is gebouwd door Ibraahiem en zijn zoon Isma’iel (vrede zij met hen beiden). Hierover zegt Allah: “En gedenk toen Ibraahiem de grondvesten van het Huis legde, en Isma’iel (samen smekend:) “Onze Heer, aanvaard het van ons; voorwaar, U bent de Alhorende, de Alwetende.” Soerat Al-Baqarah (2:127).
We moeten onthouden, dat we in de Islaam geen heilige relikwieën of symbolen hebben. Wij aanbidden simpelweg Allah, terwijl we ons gezicht tot de Ka’bah wenden; we aanbidden niet de Ka’bah zelf. Door ons gezicht in het gebed te wenden tot de Ka’bah, verenigen wij ons in onze aanbidding van Allah. Door ons te richten tot de Ka’bah is het alsof we allemaal samen met aanbidding bezig zijn, op dezelfde plaats.
We verrichten deze gebeden gedurende de dag en de nacht, en zij zijn een constante herinnering voor de plichten van een moslim tegenover Allah. De Salaat houdt ons weg van zonden, zoals Allah zegt: “…en onderhoud de Salaat. Voorwaar, de Salaat weerhoudt van de gruweldaad en het verwerpelijke…” Soerat Al-‘Ankaboet (29), aayah 45).
De Salaat is voor ons ook een kans om ons tot Allah te wenden in aanbidding, Hem te bedanken, om vergiffenis te vragen en Hem om Zijn Leiding en Barmhartigheid te vragen.
Allah noemt de Salaat en de Zakaat vaak samen in de Qor-aan (zoals in de volgende twee aayaat): “En onderhoud de Salaat en geeft de Zakaat…” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 43).
“Zij werden niets anders bevolen dan Allah met zuivere aanbidding te aanbidden als H’oenafaa-e. En de Salaat te verrichten en de Zakaat te geven, en dat is de rechte godsdienst.” Soerat Al-Bayyienah (98), aayah 5).
Nadat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gestorven was en Aboe Bakr het leiderschap had overgenomen, waren er enkele Arabieren die de Islaam verwierpen (nadat ze eerst moslims waren geweest). ‘Oemar vroeg aan Aboe Bakr: “Hoe kun je tegen deze mensen ten strijde trekken terwijl Allah’s boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Ik ben bevolen om ze te bestrijden totdat ze zeggen: “Laa ielaaha iella llaah”. En als zij dat zeggen, hebben zij hun bezittingen en hun levens veiliggesteld, behalve met het recht daarop, en hun afrekening rust bij Allah”? Aboe Bakr antwoordde hem: “Bij Allah, ik zal hen bestrijden die een onderscheid maken tussen de Salaat en de Zakaat, want de Zakaat is een recht dat rust op bezitting. Bij Allah, als ze mij weigeren een touw van een kameel te geven die zij gewend waren aan Allah’s boodschapper te geven (Allah’s vrede en zegen zij met hem), dan zal ik hen daarvoor bevechten.” Daarna zei ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn): “Bij Allah, het was niets anders dan dat Allah Aboe Bakr’s borst verruimd had voor (de beslissing) om hen te bevechten, en ik wist dat het (d.w.z. Aboe Bakr’s besluit) de waarheid was.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie. [Noot van Abdul-Jabbar van de Ven: Gezien in het licht van de authentieke Soennah, had Aboe Bakr hier zeker gelijk, aangezien er ook een h’adieth bestaat in Sahieh Al-Boekhaarie, waarin de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Mij is bevolen om de mensen te bevechten, totdat zij getuigen dat er geen god is buiten Allah en dat Moehammed de Boodschapper is van Allah, en zij de Salaat verrichten en de Zakaat betalen…”
“Wat betreft het vasten gedurende de maand Ramadaan, dat is verplicht gesteld in de volgende aayah: “O jullie die geloven, het vasten is jullie verplicht, zoals het ook verplicht was voor degenen vóór jullie; zodat jullie wellicht godsvrees zullen krijgen.” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 183.
Allah licht ons in over waarom het vasten plaatsvindt gedurende de maand Ramadaan, wanneer Hij zegt: “De maand Ramadaan is het waarin de Qor-aan is neergezonden, als leiding voor de mensheid en als duidelijke bewijzen van de leiding en de foerqaan (dwz; onderscheid tussen waarheid en leugen). Dus wie van jullie aanwezig is in de maand, laat die dan vasten…” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 185.
De volgende overlevering benadrukt nog eens hoe belangrijk deze zuilen zijn. Er kwam eens een man met slordige haren naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en vroeg hem over de Islaam. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei tegen hem: “Er zijn vijf gebeden die verricht dienen te worden gedurende de dag en de nacht.” De man vroeg: “Moet ik nog andere gebeden verrichten?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Nee, tenzij je het vrijwillig doet.” Daarna ging hij verder door te zeggen: “Je dient te vasten in de maand Ramadaan.” De man vroeg: “Zijn er nog andere vasten die ik moet doen ?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Nee, tenzij je het vrijwillig doet.”
Daarna lichtte de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem in over de Zakaat, en hij (de man) vroeg: “Dien ik buiten dit nog iets anders te betalen?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Nee, tenzij je het vrijwillig doet.” De man draaide zich weg en zei: “Bij Allah, ik zal niets extra’s doen voor deze dingen, noch zal ik minder doen dan wat ik moet doen.” Hierop merkte de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op: “Als het waar is wat hij zegt, zal hij succes verkrijgen.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim.
De bedevaart (h’adjj) wordt een verplichting voor degenen die in staat zijn om het te verrichten. Allah zegt: “…En Allah heft voor de mensen de bedevaart verplicht gesteld, voor hen die in staat zijn daarheen op weg te gaan. En wie ongelovig is: Allah heft geen behoefte aan de werelden.” Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 97.
Daarna zei hij (Djibriel) (vrede zij met hem): “Vertel mij wat imaan is.” De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Het houdt in dat je gelooft in Allah, Zijn engelen, in Zijn Boeken, in Zijn Boodschappers, en in de Laatste Dag, en dat je gelooft in de voorbeschikking (“Al-Qadr”), zowel het goede als het slechte daarvan.” Hij (Djibriel) zei: “U heeft juist gesproken.”
-De zes geloofsartikelen:
In deze h’adieth wordt de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gevraagd om een definitie te geven van Imaan. Hij doet dit door zes dingen op te noemen waarin een moslim dient te geloven. Het wordt van de moslim vereist dat hij in deze zes zaken gelooft met overtuiging en vastberadenheid. Wanneer iemand één van deze grondstellingen verwerpt, zal hij buiten de grens van de Islaam vallen.
De eerste vijf van deze geloofsartikelen staan samen vermeld in de Qor-aan. Allah zegt: “…maar vroom is wie gelooft in Allah en de Laatste Dag en de engelen en de Schrift en de Profeten…” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 177.
En Allah zegt: “De Boodschapper gelooft in wat hem van zijn Heer is geopenbaard, en (ook) de gelovigen, allen geloven in Allah, en Zijn engelen en Zijn Boeken en Zijn Boodschappers. (En zij zeggen:) “Wij maken geen onderscheid tussen Zijn Boodschappers.”En zij zeiden: “Wij luisteren en wij gehoorzamen, vergeef ons, onze Heer, en tot U is de terugkeer.” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 285.
-Het eerste artikel- geloof in Allah:
Islaam is de religie van volledige overgave aan Allah. Het benadrukt dat Allah Één is, de Schepper van alles dat bestaat, en dat Hij Alleen het recht heeft om aanbeden te worden. In onze geloofsgetuigenis zeggen we: “Er is niets of niemand die het recht heeft aanbeden te worden buiten Allah…” en daarmee bevestigen we ons monotheïsme. Ons monotheïstisch geloof kan onderverdeeld worden in drie categorieën:
1. De eenheid van Allah in Zijn Heerschap: We moeten geloven dat Allah Alleen de Schepper van alle dingen is en dat Hij Alleen alles laat gebeuren. Niemand deelt in Zijn Macht. Niets kan tegen Hem ingaan, en niets kan Zijn Besluit tegenhouden.
2. De toewijding van alle aanbidding aan Allah Alleen: dit is het kerngeloof van de Islaam. Dit was de boodschap die door alle profeten en boodschappers van de Islaam verkondigd werd die door de eeuwen heen gestuurd zijn door Allah. Zij kwamen met de bedoeling om mensen weg te leiden van het aanbidden van de schepping en hen te leiden naar de aanbidding van de Schepper Alleen.
Zoals Allah zegt: “En Wij stuurden niet één van de boodschappers vóór jou, of Wij openbaarden aan hem dat er geen andere god is dan Ik, aanbid Mij daarom.” Soerat Al-Anbiyaa-e (21), aayah 25.
Allah informeert ons over het feit dat de enige reden van de schepping der mensheid is, dat zij Hem Alleen aanbidden. Allah zegt: “En Ik heb de Djinn en de mensen niet geschapen dan om Mij te aanbidden.” Soerat Adh-Dzaarieyaat (51), aayah 56.
3. De uniekheid van Allah in Zijn Namen en Eigenschappen: Het is verplicht voor ons als moslims om te geloven in alle Namen en Eigenschappen van Allah die Allah aan Zichzelf toeschrijft in de Qor-aan, en die Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) aan Hem toeschrijft in de (authentieke) Soennah. En evenzo is het verboden voor ons als moslims om aan Allah enige eigenschappen toe te schrijven waarover Allah en Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ons niet hebben ingelicht. We schrijven geen eigenschappen van geschapen dingen aan Allah toe, noch vergelijken we Zijn Eigenschappen met die van schepsels. We accepteren met volledig geloof en overtuiging wat Allah ons vertelt over Zichzelf.
-Het tweede artikel- Geloof in de engelen van Allah:
Een moslim dient te geloven in het bestaan van engelen. Zij zijn schepselen van Allah die machtig zijn en altijd precies uitvoeren zoals Allah hen beveelt. Allah heeft aan ons de namen en de taken bekend gemaakt van sommigen van de engelen. Djibriel en Mikaa-iel behoren tot de engelen die genoemd zijn in de Qor-aan. Het hoort bijvoorbeeld tot Djibriel’s taken om Allah’s openbaring naar de profeten en boodschappers (vrede zij met hen) te brengen.
-Het derde artikel- Geloof in de Boeken van Allah:
Moslims geloven in alle oorspronkelijke geschriften die Allah geopenbaard heeft aan Zijn uitverkoren boodschappers (vrede zij met hen). Een moslim moet geloven in elk Boek dat door Allah genoemd is in de Qor-aan. Deze Boeken die Allah noemt in de Qor-aan zijn als volgt:
1. De boekrollen die geopenbaard zijn aan Ibrahiem (vrede zij met hem)
2. De Tawraat (Torah) die geopenbaard was aan Moesa (vrede zij met hem)
3. De Zaaboer (Psalmen) die geopenbaard werd aan Daawoed (vrede zij met hem)
4. De Indjiel (Evangelie) die geopenbaard was aan ‘Iesa (vrede zij met hem)
5. De Qor-aan die geopenbaard was aan Moehammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en die tot aan deze dag behouden is in zijn oorspronkelijke vorm.
Moslims beschouwen de Bijbel die heden ten dage in omloop is in verschillende edities en versies niet als een accurate vertegenwoordiging van de oudere geschriften die vóór de Qor-aan waren geopenbaard. Allah zorgde niet voor het behouden van de eerdere geopenbaarde boeken tegen vervalsing en vervanging. In plaats daarvan liet Hij de zorg ervoor over aan diegenen aan wie Hij de boeken gezonden had. Allah zegt:
“Voorwaar, Wij hebben de Tawraat neergezonden met daarin Leiding en Licht. De profeten, die zich (aan Allah) overgegeven hadden, oordeelden ermee over de Joden. En de rabbijnen en de schriftgeleerden (oordeelden ook) met behulp van hetgeen hun van de Schrift van Allah ter bewaring was gegeven en zij waren daar getuigen van…” Soerat Al-Maa-iedah (5), aayah 44.
Om deze reden werden deze boeken niet gespaard tegen vervalsing en vervanging, zoals duidelijk vermeld staat in de Qor-aan. Bovendien geven veel van de volgelingen en geleerden van de andere religies toe dat er met hun boeken is geknoeid.
Wat betreft de Qor-aan; Allah heeft het behoud ervan op Zich genomen. Zoals Allah zegt: “Voorwaar, Wij zijn het die de vermaning hebben nedergezonden en voorwaar, Wij zijn het die haar zullen behouden.” Soerat Al-H’idjr (15), aayah 9.
Wat er overblijft van de voorgaande geschriften is een mengeling van waarheid en valsheid. De inhoud van deze geschriften kunnen onderverdeeld worden in drie categorieën:
1. De eerste categorie is die van zaken die de Qor-aan en Soennah hebben bevestigd. Als een gevolg daarvan geloven we hierin en we bevestigen hun authenticiteit.
2. De tweede categorie omvat al die zaken die de leerstellingen van de Qor-aan en de Soennah tegenspreken. In deze gevallen zijn we zeker van de onbetrouwbaarheid van deze zaken, en verwerpen we die.
3. De derde categorie omvat al die zaken die noch bevestigd, noch ontkend worden door de Qor-aan en de Soennah. Onze houding aangaande deze zaken is dat we ons tot niets verbinden; we geloven er niet in, noch zijn we er ongelovig in. De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Wanneer de mensen van het Boek iets aan jullie overleveren, geloof ze niet, noch verwerp wat zij zeggen.”
-Het vierde artikel- Geloof in de boodschappers van Allah (vrede zij met hen):
Een moslim dient te geloven in alle profeten en boodschappers die door Allah naar de mensheid gestuurd zijn. De profeten, van Aadam tot Moehammed (vrede zij met hen), waren allemaal broeders in geloof. Zij riepen allemaal mensen op tot dezelfde waarheid. Verschillende boodschappers kwamen met verschillende wetgevingen die Allah door hen zond om de mensen te leiden en de regeren, maar de essentie van hun leerstellingen was hetzelfde. Zij riepen allemaal de mensen weg van de aanbidding van schepsels naar de aanbidding van de Schepper.
Allah zegt: “En voorzeker, Wij hebben aan iedere gemeenschap een boodschapper gezonden (die zei:) ”Aanbid Allah en houd afstand van de taaghoet…” Soerat An-Nahl (16), aayah 36. “At-Taaghoet” slaat op alles en iedereen die aanbeden of gehoorzaamd worden buiten Allah. Dit kunnen afgodsbeelden zijn, of shaytaans, waarzeggers, koningen, bomen, stenen, etc.
Van de moslims wordt verlangd dat ze houden van alle profeten en boodschappers (vrede zij met hen) en respect voor ze hebben. Als een persoon iemand van hen verwerpt of haat, dan is die persoon geen gelovige.
-Het vijfde artikel- Geloof in de Laatste Dag:
Alle moslims moeten zonder twijfel geloven dat deze huidige wereld ten einde zal komen, waarna we opnieuw tot leven gebracht zullen worden om in het vonnis te staan voor onze Rabb en onze beloning of vergelding in ontvangst zullen nemen. Het is de “Laatste Dag” genoemd omdat er geen dag na deze dag zal komen, aangezien de mensen van het Paradijs naar hun verblijfplaats zullen gaan en de mensen van het Vuur naar hun verblijfplaats. Vanaf die dag zal ons bestaan voor eeuwig zijn.
Allah zegt: “Vervolgens zullen jullie zeker daarna sterven. Daarna zullen jullie op de Dag der Opstanding worden opgewekt.” Soerat Al-Moe-eminoen (23), aayah 15-16.
En Hij zegt: “En Wij zullen betrouwbare weegschalen opstellen op de Dag der Opstanding, zodat geen ziel iets van onrecht aangedaan wordt. En al gaat het om het gewicht van een mosterdzaadje: Wij zullen het (naar voren) brengen. En Wij zijn voldoende als Berekenaars.” Soerat Al-Anbiyaa-e (21), aayah 47.
-Het zesde artikel- Geloof in de Goddelijke voorbeschikking (Al-Qadr):
Zoals Ibn Radjab het heeft besproken, zijn er twee niveaus van ons geloof in de Goddelijke voorbeschikking. De eerste ervan is te geloven dat de Kennis van Allah alles omvat wat ooit gebeurd is en ooit zal gebeuren. Allah weet wie Hem zal gehoorzamen en wie ongehoorzaam zal zijn, en wie er voorbestemd is voor het Paradijs en wie er voorbestemd is voor de Hel.
Het tweede niveau is het geloof dat Allah de daden zelf van Zijn dienaren geschapen heeft. Hij heeft elke daad van gehoorzaamheid geschapen, als ook de ongehoorzaamheid die wij begaan. Zoals Allah zegt: “Terwijl Allah jullie heeft geschapen en wat jullie doen.” Soerat As-Saaffaat (37), aayah 96.
Tegelijkertijd zijn we verplicht te geloven in de vrije wil van de mens. Dit spreekt op geen enkele wijze het feit tegen dat Allah alles weet dat ooit zal plaatsvinden in de schepping. Iemand zou kunnen beweren: “Als Allah weet dat ik morgen een zonde zal begaan, dan is het onvermijdelijk dat ik dat ga doen, omdat de Kennis van Allah onfeilbaar is, en wat Allah weet dat zal gebeuren, zal ook daadwerkelijk moeten gebeuren. Daarom heb ik geen vrije wil. Mijn vrije wil is slechts een illusie.”
Het antwoord op deze bewering is dat Allah in eenieder van ons het vermogen heeft geschapen om een intentie te formuleren. Allah wenst dat wij in staat zijn om onze eigen keuzes te maken. Wanneer een persoon een keuze maakt, creëert Allah de daden en omstandigheden die er voor zorgen dat de intentie van die persoon ten uitvoer kan worden gebracht. Allah schept onze daden, maar Hij legt deze daden niet aan ons op. Het is de Wil van Allah dat mensen een vrije wil hebben. Allah is niet altijd blij met de keuzes die we maken, maar Hij wil dat wij in staat zijn om deze beslissingen te nemen vanuit onze vrije keus. Wij zullen beloond of bestraft worden voor de keuzes die we maken. Allah weet welke beslissingen we zullen nemen gedurende ons leven vanuit onze eigen vrije wil. Maar dit betekent niet dat Allah onze handen dwingt iets te doen. We moeten begrijpen dat we Allah’s Kennis niet kunnen vergelijken met onze eigen kennis. Zijn Kennis is onbegrensd. Het is niet gebonden door de beperkingen van tijd zoals onze kennis gebonden is. Allah heeft kennis over wat we morgen zullen gaan besluiten, aangezien Zijn Kennis onbegrensd en ongebonden is, en niet omdat we in onze daden gedwongen worden en geen keuze hebben.”
Nu we het commentaar van Sheikh Salmaan Al’Awdah hebben gezien aangaande de vijf zuilen van Islaam en zes zuilen van Imaan, zullen we nu kijken naar zijn woorden bij de rest van de h’adieth van Djibriel:
-Ih’saan:
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) beschrijft Ih’saan door te zeggen: “(Het houdt in) dat je Allah aanbidt alsof je Hem ziet, en als je Hem niet ziet, besef dat Hij jou wel ziet.” Dit wil zeggen dat een dienaar, die met zijn aanbidding bezig is, zo intens beseft dat hij zich voor zijn Heer vertoont, dat het is alsof hij Hem ziet. Hij zal absoluut oprecht in zijn aanbidding zijn, en zijn hart zal gevuld zijn met nederigheid, ontzag en vrees. Dit impliceert dat de dienaar er alles aan zal doen om zijn aanbidding te perfectioneren.
Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) beschrijft ihsaan verder door te zeggen: “…en als je Hem niet ziet, besef dat Hij jou wel ziet.” Sommige geleerden, zoals Ibn Radjab in zijn werk “Djaamie’ Al-‘Oeloem wal-Hikam”, zijn van mening dat hiermee op twee niveaus van ihsaan wordt gewezen; de ene sterker dan de ander. De sterkste is dat je Allah aanbidt alsof je Hem ziet. Wanneer je niet dat niveau van oprechtheid en toewijding kunt bereiken, wees dan op zijn minst op de hoogte van het feit dat Hij jou wel ziet, wanneer je Hem aanbidt.
Andere geleerden zijn van mening dat hier slechts één begrip wordt uitgedrukt. Zij beschouwen de tweede uiteenzetting (“besef dat Hij jou wel ziet”) als de oorzaak van de eerste (“dat je Allah aanbidt alsof je Hem ziet”). Ibn Radjab vermeldt deze mening ook. Het idee is hier dat het kweken van het bewustzijn dat Allah je ziet, de manier is om het niveau te verkrijgen dat je Allah aanbidt alsof je Hem ziet.
Het is belangrijk om op te merken, dat men in geen enkel geval uit deze h’adieth zou moeten afleiden, dat Allah gezien kan worden in deze wereld. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei alleen maar: “…alsof je Hem ziet.”
Hoe staat deze Ih’saan in verband met Islaam en Imaan?
We hebben reeds besproken dat het woord Islaam, wanneer het op zichzelf wordt gebruikt, al het innerlijke geloof en de uiterlijke daden omvat. En Imaan omvat ook al deze betekenissen, wanneer het op zichzelf genoemd wordt. Wanneer Islaam en Imaan echter samen worden genoemd, dan refereert Islaam naar de uiterlijke daden en Imaan naar de innerlijke overtuigingen. Wat betreft het concept van Ih’saan, hiervoor geldt hetzelfde. Wanneer het alleen wordt genoemd, omvat het de betekenis van Islaam en de betekenis van Imaan. Wanneer het echter samen met deze twee genoemd wordt, neemt het een meer onderscheidende betekenis aan.
Deze h’adieth beschrijft daarom de drie niveaus die een Moslim kan bereiken. Het laagste is het niveau van Islaam, de tweede is het niveau van Imaan, en het hoogste is het niveau van Ih’saan.
Allah zegt: “Er is voor degenen die geloven en goede werken verrichten geen zonde door wat zij (vroeger) aten, wanneer zij Allah vrezen en geloven en goede werken verrichten en weer (Allah) vrezen en geloven en weer (Allah) vrezen en goed (ihsaan) doen. En Allah houdt van de weldoeners.” Soera Al-Maa-iedah (5:93)
- Wat betreft het onwaarneembare (“Al-Ghayb”):
Toen de engel Djibriel de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vroeg over het Uur, antwoordde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Daarover weet de ondervraagde niet meer dan de vrager.”
Dit antwoord laat ons zien hoe we dienen om te gaan met het onwaarneembare. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) trachtte niet te zeggen dat zijn kennis gelijk was aan die van de vrager. Hij maakte zelfs duidelijk dat niemand iets over deze zaak weet behalve Allah.
Het Uur is een onderdeel van de kennis van het onwaarneembare. Wij weten alleen datgene over het onwaarneembare, wat Allah en Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ons verteld hebben. Met andere woorden, hetgeen wij weten over deze zaken kunnen wij enkel lezen/terugvinden in de Qor-aan en (betrouwbare) Soennah.
Deze geopenbaarde teksten vertellen ons over vele zaken waarover wij niets kunnen weten, behalve door openbaring. Sommige hiervan hebben te maken met Allah, Zijn Eigenschappen en Zijn handelingen. Andere daarvan hebben te maken met het bestaan van bepaalde zaken, zoals de zeven hemelen en wat zij bevatten, de engelen, de Profeten, het Paradijs, de Hel en de djinn.
Het onwaarneembare kan in bredere zin omschreven worden als 'alles dat niet waargenomen kan worden door de menselijke zintuigen.' Het onwaarneembare omvat die zaken die verborgen blijven voor de mens en alleen bekend zijn bij Allah, de Alwetende, alsook die zaken waarover de mens wel weet, vanwege het feit dat hij daarover ingelicht is door Allah en Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem).
Het is voor Moslims niet toegestaan om te speculeren over zaken van het ongeziene. Als men dit wel doet, spreekt men over zaken waarover Allah de kennis bij Zichzelf heeft gehouden. Wij weten alleen iets over die kwesties waarover Allah ons iets geopenbaard heeft in de Qor-aan en waarover de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ons heeft ingelicht. Bovendien zal Allah ons ter verantwoording roepen voor het spreken zonder kennis. Allah zegt: “En volg niet dat waarover je geen kennis hebt. Voorwaar, het gehoor en het gezichtsvermogen en de harten; die zullen er allen over ondervraagd worden.” Soera Al-Israa-e (17:36)
- We kunnen de zaken van het onwaarneembare onderverdelen op de volgende manier:
1. Zaken die in het geheel niet en onder geen enkele voorwaarde waargenomen kunnen worden. Dit zijn zaken die de mens op geen enkele wijze kan waarnemen met behulp van zijn verstand of zintuigen. Deze groep kan weer verder onderverdeeld worden in twee subcategorieën:
De eerste subcategorie omvat die zaken waarover Allah de mens heeft ingelicht, middels Zijn boodschappers die aan de mensheid overbrengen wat Allah aan hen geopenbaard heeft. Een voorbeeld hiervan is wat we weten over de djinn. Allah zegt: “Zeg (O Moehammed): “Het is aan mij geopenbaard dat een aantal djinn heeft meegeluisterd, waarop zij zeiden: “Voorwaar, Wij hebben een verbazingwekkende Qor-aan gehoord. Het leidt tot het juiste, toen geloofden wij erin, en wij zullen nooit één deelgenoot aan onze Heer toekennen.” Soera Al-Djinn (72:1-2)
De tweede subcategorie omvat die zaken waarover Allah niemand van Zijn schepping heeft ingelicht, zelfs niet Zijn Profeten en engelen. Dit is wat Allah bedoelt wanneer Hij zegt: “Hij bezit de sleutels van het onwaarneembare, en niemand kent die, behalve Hij…” Soera Al-An’aam (6:59)
Dit omvat ook de kennis over wanneer de wereld ten einde zal komen, de kennis over waar, wanneer en hoe een persoon zal sterven, en sommige Namen die Allah aan Zichzelf heeft gegeven. Allah zegt: “Voorwaar, Allah beschikt over de kennis van het Uur, en Hij zendt de regen neer, en Hij kent wat zich in de baarmoeders bevindt. En geen ziel weet wat hij morgen zal verkrijgen. En niemand weet op welke grond hij zal sterven. Voorwaar, Allah is van alles op de hoogte, Alwetend.” Soera Loeqmaan (31:34)
De boodschapper van Allah heeft ook gezegd: “O Allah, ik roep U aan met elke Naam die U heeft, Die U aan Uzelf gegeven hebt, die die U aan enkelen van Uw schepping heeft onderwezen, en die waarvan U de kennis bij Uzelf hebt gelaten.”
2. Gebeurtenissen uit het verleden: deze zaken vormen een gedeelte van het onwaarneembare voor sommige mensen, maar niet voor anderen. Zij zijn onwaarneembaar voor wat betreft diegenen die ze niet aanschouwd hebben, of een empirisch bewijs hebben verkregen voor het gebeuren ervan in het verleden. Om deze reden zei Allah tegen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), nadat Hij hem het verhaal van de familie van ‘Imraan verhaald had: “Dat zijn de berichten over het onwaarneembare, die Wij aan jou openbaren. En jij was niet met hen toen zij door hun pennen te werpen, verlootten wie van hen verantwoordelijk was voor de zorg voor Maryam, en jij was ook niet bij hen toen zij hierover redetwistten.” Soera Aal-‘Imraan (3:44)
Deze voorvallen vormden echter overduidelijk geen deel van het onwaarneembare voor de mensen die ze daadwerkelijk hadden meegemaakt. We dienen ook te begrijpen, dat de kennis die we hebben aangaande historische voorvallen, die we verkrijgen uit historische documenten en archeologisch bewijs, geen deel uitmaakt van het onwaarneembare, aangezien deze kennis verkregen is door middel van onze zintuigen. Hetzelfde kan gezegd worden over onze kennis over het historische verleden, dat valt onder de wetenschappen van natuurlijke geschiedenis, geologie en astronomie.
3. Gebeurtenissen in de toekomst. Dit zijn zaken die onderdeel van het onwaarneembare blijven, totdat ze daadwerkelijk plaatsvinden. Kennis over het tijdstip van het Laatste Uur valt onder deze categorie. Zelfs de profeet Moehammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), noch de engelen, weten wanneer het Uur zal zijn. Wanneer het Uur echter komt, zal het bekend worden voor iedereen. Kennis over de tekenen van het Uur vormt ook een deel van het onwaarneembare. Sommige van deze kennis is aan ons bekend gemaakt.
Naast deze categorieën bestaan er ook nog zaken die onwaarneembaar lijken te zijn, maar die door de mens kunnen worden blootgelegd door middel van observatie, wetenschappelijke analyses en onderzoek. Dit kan zijn door middel van bepaalde hulpmiddelen, zoals telescopen en andere instrumenten, die de vermogens van onze zintuigen voorbijstreven. In werkelijkheid kunnen deze zaken alleen omschreven worden als een onderdeel van het onwaarneembare, wanneer het in verhouding wordt gebracht met iemands omstandigheden op een bepaalde tijd of plaats. De Qor-aan gebruikt het woord “onwaarneembaar” in deze betekenis. Allah zegt, wanneer Hij het verhaal vertelt over de dood van de profeet Soelaymaan (vrede zij met hem): “Toen Wij dan voor hem (Soelaymaan) de dood hadden beschikt, was er niets dat hen op zijn dood wees, behalve de diertjes van de aarde die zijn staf opaten. Toen hij was gevallen, was het de djinns duidelijk dat als zij maar kennis hadden gehad over het onwaarneembare, dat zij dan niet in de vernederende bestraffing zouden zijn gebleven.” Soera Saba-e (34:14)
- Over de twee tekenen van het Uur:
Nadat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) duidelijk had gemaakt dat Allah alleen kennis bezit over het Uur, werd hij gevraagd om enkele van haar tekenen te noemen. Aangezien de gebeurtenissen die genoemd zijn door de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), deel uitmaken van het onwaarneembare, kunnen wij er niets over weten, behalve datgene wat er ons verteld is. De enige mensen die waarschijnlijk volledig zullen begrijpen wat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bedoelde, toen hij deze gebeurtenissen voorspelde, zullen die mensen zijn die er daadwerkelijk getuigen van zullen zijn.
De eerste hiervan, is dat een slavenmeisje haar meesteres zal baren. Dit kan vele dingen betekenen, en we kunnen er niet precies zeker van zijn welke van de mogelijke betekenissen bedoeld wordt. Er zijn vele interpretaties aangevoerd. Het enige waar we zeker van kunnen zijn, is dat tegen het einde der tijden, de zaken niet zo zullen zijn zoals ze behoren te zijn. Ten minste zullen sommige moeders in een compromitterende positie verkeren ten opzichte van hun kinderen. Alhoewel moeders respect, eerbied en een goede behandeling verdienen, zullen hun kinderen hen letterlijk of figuurlijk behandelen als slavinnen.
Het tweede teken dat genoemd wordt, is dat op blote voeten lopende, naakte en behoeftige schaapherders met elkaar wedijveren in het bouwen van hoge huizen. Dit staat ook open voor verschillende interpretaties. Het enige dat we zeker weten, is dat de zaken tegengesteld zullen zijn aan hoe ze dienen te zijn. Zij die onwetend en ongeschikt zullen zijn en er geen recht op hebben, zullen posities bekleden van rijkdom en macht, die ze zullen misbruiken om te streven naar ijdelheid.
Voor zover het commentaar van Salmaan Al-‘Awdah bij deze tweede h’adieth. En tot Allah keren we terug…