Bibliotheek

Uitleg van de veertig h’adieth van Al-Imaam An-Nawawiey (h'adieth Djibriel).

Door Abdul-Jabbar van de Ven

Hoofdstukken

1. De h'adieth
2. Commentaar van Sheikh Moeh’ammed ibn Saalih Al-‘Oethaymien
3. Commentaar van Sheikh Salmaan Al-‘Awdah
9757 keer gelezen

. Commentaar van Sheikh Moeh’ammed ibn Saalih Al-‘Oethaymien

 

Alvorens we dieper in zullen gaan op enkele punten uit de h’adieth, zullen we eerst naar 32 voordelen (lessen) kijken die we kunnen halen uit deze h’adieth, zoals die zijn opgesomd door Shaykh Moeh’ammed ibn Saalih Al-‘Oethaymien (moge Allah genade met hem hebben). De Shaykh heeft gezegd: “De volgende voordelen kunnen worden gehaald uit deze h’adieth:

1. Eén daarvan is dat het van de leiding van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was, dat hij zat met zijn metgezellen, en deze leiding bewijst het goede karakter van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). 

2. En tot (de voordelen) behoort dat men sociale relaties zou moeten onderhouden met de mensen en met hen zou moeten zitten, en dat men hen niet zou moeten ontlopen.

3. Dat het zich mengen onder de mensen beter is dan afzondering, zolang een persoon niet vreest dat zijn religie geschaad wordt. Want als hij vreest dat zijn religie geschaad wordt, dan is afzondering (van de mensen) beter, vanwege de uitspraak van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Er zal een tijd komen waarin het beste bezit van een moslim schapen zullen zijn, welke hij mee zal nemen naar bergtoppen en de plaatsen waar de regen neerkomt (valleien), om met zijn religie te vluchten van de fitan (beproevingen, etc).” Sahieh Al-Boekhaarie, h’adieth nr. 19

4. Dat het mogelijk is dat de engelen, Allah’s zegeningen en vrede zij met hen, aan de mensen verschijnen in de gedaante van een mens, omdat Djibriel (vrede zij met hem) aan de metgezellen verscheen in de gedaante zoals die genoemd is in de h’adieth: een man met gitzwarte haren en stralend witte kleren, op wie geen sporen te zien waren van een reis, en wie niemand van de metgezellen kende.

[Toevoeging van Abdul-Jabbar van de Ven: “Imaam Ibn Daqieq (moge Allah genade met hem hebben), noemt bij dit punt ook nog een 33e voordeel. Hij zegt: “In deze h’adieth staat het bewijs dat men de beste kleding zou moeten dragen en een verzorgd uiterlijk zou moeten hebben wanneer men op bezoek gaat bij de ‘oelemaa en goede mensen en de koningen…” Voor zover zijn mijn woorden.”]

5. De goede manieren van een student in het aangezicht van de leraar, aangezien Djibriel (vrede zij met hem) vóór de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zat. Deze manier van zitten wijst op goede manieren en oplettendheid en een goede voorbereiding voor datgene waar hij naar luistert, want hij plaatste zijn knieën tegen de knieën van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en legde zijn handen op zijn dijen.

6. Dat het toegestaan is om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bij zijn naam te roepen, vanwege zijn uitspraak (dwz; van Djibriel): “O Moeh’ammed!”, en het is waarschijnlijk dat dit gebeurde vóór het verbod, dat wil zeggen: voordat Allah de Verhevene dat verbood met Zijn Woorden: “Maak de manier van aanspreken van de boodschapper onder jullie niet als de manier van aanspreken van jullie onder elkaar…” Soera An-Noer (24), aayah 63. Dit is volgens één van de twee tafaasier (uiteenzettingen), en het is waarschijnlijk dat dit gebeurde in overeenstemming met de gewoonte van de bedoeïenen die naar de boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kwamen en hem riepen bij zijn naam (“O Moeh’ammed !”), en dat is dichter bij (dwz; de tweede uitspraak, die gebaseerd is op de Woorden van Allah is dichter bij datgene wat juist is), omdat de eerste (de eerste mening, gebaseerd op de uitspraak van Djibriel) bewijs van tijd (dwz; dat dit een toegestane mogelijkheid was voor het verbod) nodig heeft.

7. Dat het toegestaan is om een persoon over iets te vragen wat men (zelf) weet, om diegene te onderwijzen die nog niet weet, omdat Djibriel het antwoord wist, vanwege zijn uitspraak in de h’adieth: “U heeft juist gesproken”. Maar wanneer het de bedoeling van de vragensteller is om degenen te onderwijzen die zitten rondom de persoon die antwoord geeft; dan is dat een vorm van onderwijs voor hen.

8. Dat de veroorzaker (dat wil zeggen: de vragensteller die een vraag stelt waaruit een antwoord voortvloeit. Hij is er dus de oorzaak van dat anderen leren van het antwoord dat voortkomt uit zijn vraag) beschouwd wordt als de brenger van nieuws wanneer het nieuws voortkomt uit de oorzaak, vanwege de woorden van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Het was Djibriel, die kwam om jullie je godsdienst te onderwijzen.”, ook al was de boodschapper (van Allah) de onderwijzer (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Maar toen Djibriel er de oorzaak van was om hem te vragen, beschouwde de boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem als de onderwijzer. 

9. Een verklaring dat de Islaam vijf zuilen heeft, omdat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) daarmee antwoord gaf toen hij zei: “De Islaam houdt in dat je getuigt dat er niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden buiten Allah, en dat Moeh’ammed de boodschapper van Allah is, en dat je de salaat verricht, de zakaat betaalt, vast gedurende de Ramadaan en de H’adj naar het Huis verricht, als je daartoe in staat bent.”    

10. Dat het noodzakelijk is dat een persoon de geloofsbelijdenis getuigt met zijn tong, terwijl hij er vastverzekerd van is met zijn hart dat “Laa ielaaha iella llaah”. De betekenis van “Laa ielaaha” wil zeggen: dat er niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden, “iella llaah” (behalve Allah). Je getuigt dus met je tong, terwijl je er verzekerd van bent met je hart dat niets het recht heeft om aanbeden te worden van de schepping van onder de Profeten, of de Awliyaa-e (de geliefden van Allah), of de vromen, of een boom of een steen, of iets anders dan dat, buiten Allah. En dat datgene wat er naast Allah aanbeden wordt vals is, vanwege de woorden van Allah de Verhevene: “Dat is omdat Allah de Waarheid is en omdat wat zij naast Hem aanroepen vals is, en omdat Allah de Verhevene, de Grootste is.” Soerat Al-H’adj (22), aayah 62.

11. Dat deze religie niet compleet is, behalve door ook te getuigen dat Moeh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de boodschapper van Allah is, en hij is Moeh’ammed ibn ‘Abdoellah de Qoerayshie, de Haashemie, en wie volledige kennis op wenst te doen over deze nobele boodschapper zou de Qor-aan moeten lezen, en dat wat makkelijk voor hem is van de Soennah en de geschiedenisboeken.

12. Dat Allah’s boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de getuigenis dat er niets het recht heeft om aanbeden te worden buiten Allah, en dat Moeh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de boodschapper is van Allah, onder heeft gebracht in één enkele zuil, en dat is omdat de aanbidding slechts compleet is, wanneer aan beide punten wordt voldaan; (1) oprechtheid voor Allah, en dat is wat zit inbegrepen in de getuigenis dat niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden buiten Allah, (2) en het volgen van Allah’s boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem), en dat zit inbegrepen in de getuigenis dat Moeh’ammed de boodschapper is van Allah. En om deze reden heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ze als één zuil genomen in de h’adieth van Ibn ‘Oemar, waarin hij zei: “De Islaam is gebouwd op vijf (zuilen); de getuigenis dat er niets of niemand het recht heeft om aanbeden te worden buiten Allah en dat Moeh’ammed de boodschapper is van Allah, en het verrichten van de salaat…” (tot aan het einde van de h’adieth).

13. Dat de Islaam van een dienaar niet compleet is totdat hij zijn salaat verricht, en het verrichten van de salaat wil zeggen dat hij het verricht volgens de voorschriften van de shari’ah. En voor het verrichten ervan, dat wil zeggen; van de salaat, bestaat een verplichte verrichting en een aanvullende verrichting. De verplichting houdt in dat men er op zijn minst datgene van verricht wat er verplicht aan is, en de aanvulling wil zeggen dat hij met de aanvullende handelingen van de salaat komt, volgens datgene wat bekend is in het Boek en de Soennah en de uitspraken van de ‘oelemaa.

14. Dat de Islaam niet compleet is totdat men de zakaat betaalt. En de zakaat is de bezitting waarvan het verplicht is om die te betalen en te geven aan degene die er recht op heeft. En Allah heeft dat uiteengezet in Soera At-Tawbah in Zijn uitspraak: “Voorwaar, de zakaat is slechts voor de armen en de behoeftigen en de personen die er mee werken, en het verenigen van hun harten en voor (het vrijkopen van) de slaven, en de schuldenaren en op de Weg van Allah en voor de reiziger, als een plicht tegenover Allah. En Allah is Alwetend, Alwijs.” 

Soerat At-Tawbah (9), aayah 60. Wat in deze aayah vertaald is als: “de armen en de behoeftigen” is in het Arabisch: “Liel-foeqaraa-ie wal-masaakien”. Het verschil tussen deze twee, is dat de “foeqaraa-e” armer zijn dan de “masaakien”. Zo zegt Shaykh ‘Abdoer-Rah’maan Ibn Naasir As-Sa’die (moge Allah’s genade met hem zijn) in zijn tafsierwerk genaamd: “Taysier Al-Keriem Ar-Rah’maan fie Tafsier Kalaam Al-Mannaan” bij deze aayah: “…De faqier (arme) wordt uitgelegd als degene die niets kan vinden (voor levensonderhoud), of die een beetje vindt van wat hij nodig heeft, maar nog altijd minder dan de helft. En de “miskien” (behoeftige); hij is degene die de helft heeft (van hetgene dat hij nodig heeft om rond te komen), of iets meer, maar nog altijd niet helemaal rond kan komen. Want als hij wel genoeg zou hebben, dan zou hij rijk geweest zijn…” Wat betreft de derde groep mensen (“de personen die er mee werken”), hiermee wordt bedoeld: de personen die werken aan het inzamelen van de zakaat, als ook degene die het geld bewaakt of de bedragen opschrijft, etcetera. Hun salarissen kunnen betaald worden van de zakaat. Ook Shaykh ‘Abdoer-Rah’maan legt dit uit in zijn net genoemde tafsierwerk. Zakaat voor “het verenigen van hun harten”, hiermee wordt bedoeld dat wanneer er een vooraanstaand persoon is met gezag en aanzien onder zijn volk, waarvan men hoopt of verwacht dat hij sympathie toont voor de Islaam, of wiens kwaad wordt gevreesd; zijn hart verzacht kan worden door een geschenk van de Moslims. Zo’n soort geschenk zou dus ook betaald kunnen worden van de zakaat. “Op de Weg van Allah” wil zeggen: in de Jihaad. Zakaat kan dus gebruikt worden om wapens te kopen voor de moedjaaheddien, of om hen en hun gezinnen te onderhouden, hun reis te betalen, etcetera. Veel fiqh-geleerden hebben ook gezegd dat de zaakaat betaald kan worden aan studenten van Islamitische kennis, omdat het opdoen van (Islamitische) kennis een vorm van Djihaad is op de Weg van Allah. Dit is ook wat Shaykh ‘Abdoer-Rah’maan Ibn Naasir As-Sa’die heeft gezegd bij dit punt.

En wat betreft het vasten in de Ramadaan; dat is een vorm van aanbidding van Allah de Verhevene door het zich onthouden van voedsel en drinken vanaf het begin van de fadjr tot aan het ondergaan van de zon, en Ramadaan is de maand die valt tussen Sha’baan en Shawwaal. En wat betreft de bedevaart naar het Huis; hier wordt bedoeld naar Mekkah, om de bedevaartrituelen te volbrengen, en dit is afhankelijk van het vermogen om dit te doen, omdat het merendeel ervan (van de H’adj) zwaar is. Alle verplichtingen hebben als voorwaarde dat men er toe in staat moet zijn, vanwege de Woorden van de Verhevene: “Dus vrees Allah zoveel als jullie kunnen.” Soerat At-Taghaaboen (64), aayah 16.

Eén van fundamentele regels waarover de ‘oelemaa het eens zijn is: “Dat er geen verplichting is in geval van onvermogen, en er geen verbod is in geval van noodzaak.”

15. Een beschrijving van de boodschapper der engelen dat de boodschapper der mensen de waarheid spreekt. (Djibriel zei immers nadat Moeh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoord had gegeven: “U heeft juist gesproken.”)En Djibriel heeft de waarheid gesproken toen hij hem omschreef als iemand die de waarheid spreekt, want de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) is waarlijk de meest waarachtige persoon van de gehele schepping.

16. De scherpzinnigheid van de metgezellen, toen zij verbaasd waren hoe de vragensteller degene aan wie hij vraagt gelijk kan geven, terwijl het over het algemeen toch zo is dat de vragensteller onwetend is. En het is voor de onwetende niet mogelijk om te oordelen over de uitspraak met “waarheid” of “leugen”, maar deze verbazing verdween toen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Het was Djiebriel, die kwam om jullie je godsdienst te onderwijzen.”

17. Dat Imaan zes zaken omvat, en dat is geloof in Allah, Zijn engelen, Zijn Boeken, Zijn Boodschappers, de Laatste Dag, en de Lotsbeschikking, zowel het goede als het slechte daarvan.

18. Het onderscheid tussen Islaam en Imaan, en dat is wanneer ze beiden genoemd worden. 

In dat geval wordt “Islaam” uitgelegd als de daden van de ledematen, en “Imaan” als de daden van de harten. Maar in absolute zin is elk van de twee een aanvulling op de ander. 

De Woorden van de Verhevene: “…en heb Ik de Islaam voor jullie als godsdienst gekozen.” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 3, en Zijn Woorden: “En wie een andere godsdienst dan de Islaam zoekt…” Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 85,  omvatten zowel Islaam als Imaan, en de uitspraak van Allah de Geprezene en Verhevene: “…en waarlijk, Allah is met de gelovigen.” Soerat Al-Anfaal (8), aayah 19, en soortgelijke aayaat die zowel Imaan als Islaam omvatten, zoals ook de Woorden van de Verhevene: “…de vrijlating van een gelovige slaaf…” Soerat An-Nisaa-e (4), aayah 92,  zowel Islaam als Imaan omvatten. 

19. Dat het geloof in Allah de belangrijkste en geweldigste zuil is van de zuilen van Imaan, en daarom stelde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) deze voorop toen hij zei: “Het houdt in dat je gelooft in Allah…” En het geloof in Allah omvat het geloof in Zijn bestaan, en Zijn Roeboebiyyah, en Zijn Oeloehiyyah (“Roeboebiyyah” wil zeggen dat Allah de “Rabb” is; dus dat Hij de Schepper is en Degene Die levensonderhoud schenkt aan Zijn schepselen, etc. En “Oeloehiyyah” wil zeggen dat Hij de Enige God is, en dus de Enige Die het recht heeft om aanbeden te worden. En alles en iedereen die buiten Hem aanbeden wordt is valsheid en een duidelijke dwaling), en Zijn Namen en Eigenschappen. Imaan is niet alleen maar geloof in Zijn bestaan, maar het is noodzakelijk dat het geloof deze vier zaken omvat: geloof in Zijn bestaan, Zijn Roeboebiyyah, Zijn Oeloehiyyah en Zijn Namen en Eigenschappen.

20. Een bevestiging van het bestaan van engelen – zij vormen een verborgen wereld. Maar Allah de Verhevene heeft hen echter omschreven met veel verschillende omschrijvingen in de Qor-aan, en de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft hen omschreven in de Soennah, en de hoedanigheid van geloof in hen is als volgt: dat we geloven in de namen van hen van wie de namen bekend zijn gemaakt. En wat betreft diegenen van wie hun namen niet bekend zijn; wij geloven in hen in het algemeen, en we geloven ook in datgene wat bekend is gemaakt van de werken die zij verrichten waarvan wij weten, en we geloven ook in hun omschrijvingen waarmee ze zijn omschreven, waarvan wij weten. En hiertoe behoort, dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) Djiebriel (vrede zij met hem) zag, terwijl hij zeshonderd vleugels had, waarmee hij de horizon vulde met de verschijning waarin hij was geschapen. En het is ons verplicht in de engelen te geloven en van hen te houden, omdat zij dienaren van Allah zijn die Zijn bevel uitvoeren. Zoals de Verhevene heeft gezegd: “…En degenen die met Hem zijn (de engelen), zijn niet te hoogmoedig om Hem te dienen en zij worden er niet moe van. Zij prijzen Zijn glorie tijdens de nacht en de dag en versagen niet.” Soerat Al-Anbiyaa-e (21), aayah 19-20.

21. De verplichting om te geloven in de Boeken die Allah (de Verhevene) neer heeft gezonden naar Zijn Boodschappers (vrede zij met hen). Allah de Verhevene heeft gezegd: “Voorzeker, Wij hebben onze Boodschappers met de duidelijke bewijzen gezonden, en Wij hebben met hen het Boek en de Wetgeving neergezonden…” Soerat Al-H’adied (57), aayah 25.

Wij geloven dus in elk boek dat Allah heeft neergezonden aan Zijn Boodschappers, maar wij geloven dit in het algemeen en we geloven dat dit waarheid is. Maar in het bijzonder (geloven wij) dat de vorige boeken onderhevig zijn geweest aan vervalsing, vervanging en verandering, en het is voor een persoon dus niet mogelijk om te bepalen wat daarin waarheid is en wat valsheid is, en op basis hiervan zeggen wij: we geloven in zijn algemeenheid in datgene wat Allah neergezonden heeft aan boeken. Maar wanneer we specifieker gaan kijken, dan vrezen we dat er gedeeltes zijn die vervalst, vervangen of veranderd zijn. Dit wat betref het geloof in de Boeken. Maar wat betreft het verrichten van daden aan de hand hiervan (van de Boeken); dit gebeurt slechts aan de hand van wat is neergezonden aan Moehammed. En alles buiten dit (dwz; alles buiten hetgeen is neergezonden aan Moehammed) is opgeheven (ongeldig verklaard) door deze Shari’ah. 

22. De verplichting om te geloven in de Boodschappers (vrede zij met hen). We geloven dat elke Boodschapper die Allah gestuurd heeft waarheid is, en dat hij met de waarheid is gekomen, de waarheid sprekend in de berichten die hij bracht, en de waarheid sprekend in datgene dat hij bevolen heeft. We geloven in hen in het algemeen, in de gevallen waarin we ze niet individueel kennen, en in het bijzonder in hen die we individueel kennen. Allah de Verhevene heeft gezegd: “En voorzeker, Wij hebben reeds vóór jou Boodschappers gezonden. Over sommigen van hen hebben Wij jou verteld, en over sommigen van hen hebben Wij jou niet verteld…” Soerat Ghaafir (40), aayah 78. Degene waarover ons verteld is en die wij kennen; we geloven in hen persoonlijk, en degene waarover ons niet verteld is en die wij niet kennen; we geloven in hen in het algemeen. En de eerste der Boodschappers (vrede zij met hen) was Noeh, en de laatste van hen was Moehammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem). En onder hen zijn de vijf “Oewloewl-‘Azm”, diegenen die Allah samen heeft genoemd in twee aayaat in het Boek van Allah. Allah de Geprezene en Verhevene heeft gezegd in Soerat Al-Ah’zaab: “En (gedenk) toen Wij met de Profeten hun verbond aangingen en met jou (O Moehammed), en met Noeh en Ibrahiem en Moesa en ‘Iesa, de zoon van Maryam. En Wij gingen met hen een plechtig verbond aan.” Soerat Al-Ah’zaab (33), aayah 7. En de Verhevene heeft gezegd in Soerat As-Shoera: “Hij heeft jullie de godsdienst uitgelegd: wat Hij ervan heeft opgedragen aan Noeh, en hetgeen Wij aan jou geopenbaard hebben en wat Wij ervan aan Ibrahiem en Moesa en ‘Iesa hebben opgedragen: dat jullie de godsdienst onderhouden en dat jullie daarover niet verdeeld raken…” Soerat As-Shoera (42), aayah 13.

23. Het geloof in de Laatste Dag, en de Laatste Dag is de Dag der Opstanding en wordt “Laatste”genoemd, omdat hij de laatste fase voor de mens is. De mens gaat door vier fases heen: de eerste fase is de buik van zijn moeder. De tweede fase is het leven in deze wereld. De derde fase is “al-barzakh” “Al-Barzakh” is de fase die intreedt na de dood, wanneer een persoon wordt geplaatst in zijn graf. En de vierde fase is de Laatste Dag. En hierna is er geen andere fase, en gaat men ofwel naar het Paradijs, ofwel naar het Vuur.

24. En tot het geloof in de Laatste dag behoort, zoals Shaykh-oel-Islaam Ibn Taymiyyah (moge Allah’s genade met hem zijn) heeft gezegd: “Alles waarover de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft verteld van wat er plaats zal vinden na de dood, en daartoe behoort wat er plaats zal vinden in het graf, wanneer de dode ondervraagd wordt over zijn Heer, zijn godsdienst en zijn profeet, en wat er in het graf plaats zal vinden aan gunsten of bestraffing.”

25. De verplichting om te geloven in de voorbeschikking (“Al-Qadar”), zowel het goede als het slechte daarvan, en dit houdt in dat je in vier zaken gelooft:

-Ten eerste: dat je gelooft dat Allah alles omvat met Zijn kennis, in het algemeen en in het bijzonder, zonder begin en zonder eind (van tijd).

-Ten tweede: dat je gelooft dat Allah de voorbeschikking van alles tot aan de komst van het Laatste Uur heeft opgeschreven op “Al-Lawh’ al-Mah’foedh” “Al-Lawh’ Al-Mah’foedh” betekent vertaald “Het welbewaarde schrijflei”, waarnaar onder andere wordt verwezen aan het einde van Soerat Al-Boeroedj (85), aayah 22. Shaykh ‘Abdoer-Rah’maan Ibn Naasir As-Sa’die (moge Allah’s genade met hem zijn) heeft in zijn tafsier geschreven bij de uitleg van het woord “welbewaard”: “Welbewaard tegen verandering en toevoeging of afname, en welbewaard tegen de Shaytaans. Dit is Al-Lawh’ Al-Mah’foedh waarop Allah elk ding heeft vastgesteld.”.

-Ten derde: dat je gelooft dat alles wat er gebeurt in het heelal, gebeurt met de Wil van Allah (de Verhevene), en er is niets dat buiten de Wil van Allah plaatsvindt.

-Ten vierde: dat je gelooft dat Allah alles heeft geschapen. Dus elke zaak is een schepsel van Allah (de Verhevene), of het nu gaat om een daad die Alleen Hij uit kan voeren, zoals het neer laten komen van de regen en het laten groeien van de planten, of een daad van een dienaar en een daad van de schepselen. Kortom, de daden van de schepselen behoren tot de schepping van Allah (de Verhevene), omdat een daad van een schepsel tot stand komt door een wil en een vermogen, en een wil en een vermogen behoren tot de eigenschappen van een dienaar, en de eigenschappen van een dienaar zijn een schepping van Allah (de Verhevene). Dus alles wat zich in het heelal bevindt, behoort tot de Schepping van Allah de Verhevene. 

26. En Allah (de Verhevene) heeft alles wat zal gaan plaatsvinden tot aan de Dag der Opstanding 50.000 jaar vóór de schepping van de hemelen en de aarde bepaald. Dus wat Hij bepaald heeft voor de mens zal hem niet missen, en wat Hij niet bepaald heeft zal hem nooit treffen. Dit zijn de zes zuilen van Imaan die Allah’s Boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft duidelijk gemaakt, en het Imaan is pas compleet als men gelooft in al deze zuilen. 

We vragen Allah om ons allemaal te laten behoren tot diegenen die er in geloven.

27. Een verduidelijking van (de term) “ih’saan”, en dat is dat een persoon Zijn Heer aanbidt met een aanbidding vol verlangen en vraag, alsof hij Hem ziet, dus zal hij wensen om Hem te bereiken. En dit niveau van ih’saan is het meest volmaakt. Maar als hij deze toestand niet bereikt, dan bereikt hij in ieder geval het niveau daaronder: dat Hij Allah aanbidt met vrees en angst voor Zijn bestraffing, en daarom zei de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “…en als je Hem niet ziet, besef dat Hij jou wel ziet.” Dit wil zeggen: als je Hem niet aanbidt alsof je Hem ziet, dan ziet Hij jou nog wel.

28. Dat de kennis over (het tijdstip van) het Laatste Uur verborgen is, en niemand ervan weet, behalve Allah (de Verhevene). Dus wie beweert hiervan te weten, hij spreekt een leugen, aangezien dit zelfs verborgen was voor de beste Boodschapper onder de engelen en de beste Boodschapper der mensen; Moehammed en Djiebriel (vrede zij met hem).

29. Dat er tekenen bestaan van het Laatste Uur, zoals de Verhevene heeft gezegd: “Zij wachten slechts op het Uur dat plotseling tot hen zal komen. Voorzeker, de tekenen ervan zijn al gekomen…” Soerat Moeh’ammed (47), aayah 18. De ‘oelemaa-e hebben de tekenen van het Uur onderverdeeld in drie categorieën: 

30. Een categorie die reeds voorbij is, en een afdeling die nog aan de gang is en een categorie die niet zal plaatsvinden tot kort voor de komst van het Laatste Uur, en dat zijn de grote tekenen, zoals het neerdalen naar de aarde van ‘Iesa, de zoon van Maryam (vrede zij met hem), de Dadjjaal, Ya-edjoedj en Ma-edjoedj (Gog en Magog) en de zonsopkomst vanuit het westen. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd, dat tot de tekenen van het Uur behoort, dat de slavin haar meesteres baart, en dit betekent dat een vrouw een slavin is en een vrouw baart die rijk is, die iets bezit zoals haar moeder. En dit is een toespeling op een vlugge toename van rijkdom en de verspreiding hiervan onder de mensen. Het voorbeeld dat erna wordt genoemd ondersteunt dit (deze uitleg): “…en dat je ziet dat op blote voeten lopende, naakte en behoeftige schaapherders met elkaar wedijveren in het bouwen van hoge huizen.”

31. De goede manier van onderwijzen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), toen hij de Metgezellen vroeg of zij deze vragensteller kenden of niet, om hen hierover te onderwijzen. En dit is beter dan wanneer hij het hen meteen had geleerd, want toen hij hen vroeg en hen daarna onderwees, zorgde dat voor meer aandacht voor wat hij zei, en voor de zekerheid daarvan. 

32. Dat de vragensteller over iets van de kennis beschouwd wordt als een leraar, en we hebben hier reeds eerder op gewezen, maar ik wil duidelijk maken dat het noodzakelijk is voor een persoon dat hij vragen stelt over datgene wat de mensen nodig hebben, ook al weet hij het antwoord erop, om de beloning van onderwijs te krijgen. 

 


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN