Alle lof komt toe aan Allah (de Verhevene), en de vrede en zegeningen zijn met de profeet, zijn familie, zijn metgezellen en degenen die hen in het goede volgen, voorts:
De definitie van het offer (oedh-h’ieyyah):
Oedh-h’ieyyah is wat van vee geofferd en geslacht wordt op de dagen van ‘iedoe l-adh-h’a (‘Ied al-Adh-h’a: het offerfeest) met als reden het offerfeest en met het doel toenadering te zoeken tot Allah (de Verhevene).
De reden van de benaming (oedh-h’ieyyah):
Het is zo genoemd aangezien het plaatsvindt op het moment van doh’a (de voormiddag) direct na het ‘ied-gebed (Het ‘ied-gebed is het gebed ter gelegenheid van de dag van ‘ied (feest)).
De wettigheid van het offerfeest:
Het offerfeest behoort tot de uiterlijke riten van de Islaam die ingesteld werden door zowel het Boek van Allah (de Verhevene) als de Soennah van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en de overeenstemming (idjmaa’) van moslimgeleerden.
Als eerste - het Boek van Allah:
De uitspraak van Allah (de Verhevene): “Bid daarom tot uw Heer en offer.” Soerat al-Kawthar (108), aayah 2. In een ander vers zegt Allah (de Verhevene): “Zeg: ’Mijn gebed en mijn offer (noesoekkie), mijn leven en mijn dood zijn gewijd aan Allah, de Heer der Werelden.’” Soerat al-An’aam (6), aayah 162-163.
Het woord an-noesoek in dit vers (noesoekkie) heeft de betekenis van offeren. Dit commentaar is gegeven door de geleerde imaam Sa’ied ibn Djoebayr. Een andere interpretatie van an-noesoek is alle manieren van aanbiddingen waarvan het offeren er één is. Allah (de Verhevene) zegt in een ander vers: “En voor elke gemeenschap hebben Wij religieuze handelingen vastgesteld, opdat zij de Naam van Allah mogen uitspreken over het vee dat Hij hen heeft gegeven. En jullie Illaah (God) is Eén Illaah (God, Allah), wees daarom onderdanig aan Hem. En geef blijde tijding aan de moekhbitoen [degenen die Allah gehoorzamen met nederigheid en onderworpenheid].” Soerat al-H’adjj (22), aayah 34.
Dit vers verduidelijkt dat het offeren waarmee de Tevredenheid van Allah (de Verhevene) nagestreefd wordt bekend is in elke gemeenschap. Tevens is dit een duidelijk bewijs dat het offeren een vorm van aanbidding is en voor elke gemeenschap – altijd en overal – een algemeen belang.
Als tweede - de Soennah van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem):
De Soennah (Soennah: uitspraken, handelingen en instemmingen van de profeet Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem)) van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bevestigt de geldigheid van het offeren, en wel door de uitspraken van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zijn handelingen, en zijn goedkeuring.
a. De uitgesproken Soennah: zoals aangetroffen wordt in de Sah’ieh’ayn van Al-Boekhaarie en Moeslim via de overlevering van al-Baraa-e ibn ‘Aazib (moge Allah tevreden met hem zijn) die verhaalde dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd heeft: “Degene die offert na het ‘ied-gebed heeft waarlijk de offerritueel verricht en heeft de Soennah van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gevolgd.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim.
b. De verrichte Soennah handeling: in een authentieke overlevering in de Sah’ieh’ayn van Al-Boekhaarie en Moeslim is overgeleverd dat Enes (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) offerde twee rammen met hoorns. Hij slachtte deze eigenhandig en noemde de naam van Allah (de Verhevene) erbij en deed de takbier (Takbier: het zeggen van Allaahoe Akbar (Allah is de Grootste)) en plaatste zijn voet op de nek van het offer.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moeslim. Op gezag van Ibn ’Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) is overgeleverd: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) verbleef tien jaren in Medinah en offerde elk jaar.”
c. De goedkeuring van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): zoals dit is weegegeven in de Sah’ieh’ayn van al-Boekhaarie en Moeslim op gezag van ‘Oeqbah ibn ‘Aamir al-Djoehanie (moge Allah tevreden met hem zijn) die zei: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) verdeelde onder zijn metgezellen de offerdieren. Het deel voor ‘Oeqbah was een jonge vrouwtjeskameel. Ik zei: ‘O boodschapper van Allah! Het deel van ‘Oeqbah is een vrouwtjeskameel.’ Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: ’Offer hiermee.’”
Als derde - de overeenstemming onder de moslimgeleerden (idjmaa’):
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) offerde zoals ook zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) offerden. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) berichtte dat het offeren een Soennah (weg/manier) van de moslims is, oftewel een religieuze rite. Zodoende hebben alle moslims overeenstemming bereikt dat het offeren een wettig Islamitisch ritueel is zoals dit door vele geleerden is geciteerd.
De geleerde Ibn Qoedaamah zei: “De moslims hebben een overeenstemming (idjmaa’) bereikt dat het offeren een wettig Islamitisch ritueel is.” Ibn H’adjar zei: “Imaam Ibn H’azm zei: ‘Er is niemand van de moslims die ontkent dat het offeren een religieuze islamitische plechtigheid is.’”
Wat is het oordeel van het offeren?
Nadat geleerden overeen zijn gekomen dat het offeren een Islamitisch religieus ritueel is, verschillen zij van mening over het oordeel ervan. Is het offeren een aanbevolen Soennah handeling of is het een verplichting (waadjib) die je niet mag nalaten? Er zijn hierover twee opvattingen van de geleerden:
1. De eerste opvatting is dat het offeren een verplichte handeling is. Deze uitspraak is de mening van geleerden zoals Ibn Rabi’a, Maalik, ath-Thawrie, al-Awzaa-ie, al-Layth, en Aboe H’aniefa (moge Allah genadevol zijn met hen allen), en imaam Ah’med in één van zijn uitspraken. Deze mening wordt ook gedeeld door sheikh al-Islaam Ibn Taymiyyah en zei daarbij: “Dit is tevens de mening die voorkomt in één van de uitspraken van imaam Maalik.” Sheikh al-Islaam gaf ook als commentaar: “Wat betreft het offeren kunnen wij zeggen dat het meest voor de hand liggende oordeel hiervan is dat het een verplichting is aangezien het offeren één van de belangrijkste uiterlijke Islamitische rituelen is. Het offeren is een algemene plechtigheid in alle delen van de Islamitische wereld. Het offeren gaat vaak gepaard met het gebed, zoals in de uitspraak van Allah (de Verhevene): “Zeg: ‘Mijn gebed en mijn offer, mijn leven en mijn dood zijn gewijd aan Allah, de Heer der Werelden.’” Soerat Al-An’aam (6), aayah 162-163. Verder heeft Allah (de Verhevene) in een ander vers gezegd: “En bid tot jouw Heer, en offer.” Allah (de Verhevene) heeft in dit vers opgedragen om te offeren, net zoals Hij heeft opgedragen om te bidden. Het offeren behoort tot de rechtgeleide religie van de profeet Ibraahiem (vrede zij met hem).”
In de verdere bewoordingen van sheikh al-Islaam over het offeren zegt hij: “De verplichting van het offeren is voorwaardelijk en dat is dat men in staat is te offeren naast de andere verplichte religieuze rituelen zoals de zakaat al-fitr.” Zakaat al-fitr is een verplichte zakaat die uitgegeven wordt een dag of twee voor het einde van de maand Ramadhaan als een voeding voor de armen en een reiniging voor de vastende voor eventuele fouten tijdens de Ramadhaan. Het is aanbevolen om het uitgegeven als voeding zoals rijst, dadels, meel enz., volgens de lokale gewoonten. Het gewicht is ongeveer 2,5 kg.
2. De tweede mening van geleerden is dat het offeren een soennah moe-akkadah is, dat wil zeggen een zeer aan te bevelen soennah-handeling En deze mening is de meest voor de hand liggende mening (al-qawl ar-raadjih’) en de meest aangenomen uitspraak van geleerden. De fatwa (Fatwa: religieuze uitspraak van geleerden) is verbonden aan deze uitspraak. Deze uitspraak is overgeleverd via de vrome metgezellen Aboe Bakr, ’Oemar, Bilaal en Aboe Mas’oed al-Badrie (moge Allah tevreden met hem zijn). Geleerden die deze mening hebben zijn o.a. Soewayd ibn Ghaflah, Sa’ied ibn Moesayyib, ’Alqamah, al-Aswad, Ataa-e, imaam ash-Shaafi’ie, Ish’aaq, Aboe Thawr, Ibn Moendzir, imaam Maalik, en imaam Ah’med in zijn bekende uitspraak. Dit is tevens de uitspraak van de meeste geleerden. Imaam Al-Boekhaarie heeft een apart hoofdstuk in zijn authentieke (Sah’ieh’) verzameling die hij “De aanbeveling om te offeren” noemt. Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: “Het offeren is Soennah en een moslimgebruik.” De geleerde al-H’aafidhz ibn H’adjar zei: “Het lijkt erop dat Imaam Al-Boekhaarie aangaf met zijn uitspraak dat het aanbevolen is, om dit duidelijk te maken aan hen die het als verplicht zien.” Imaam Ibn H’azm zei: “Het is bij geen van de metgezellen bekend dat het offeren een verplichting is. De meerderheid van geleerden is van mening dat het offeren geen verplichting is. Er is unanimiteit tussen geleerden dat het offeren een religieus ritueel is. Het is bij de Shaafi’ie wetschool (madz-hab) in één van hun uitspraken een aanbevolen handeling die een fardhkifaayah (Fardh kifaayah betekent een verplichting die rust op een gedeelte van de moslimgemeenschap. Als een deel van de moslimgemeenschap dit ritueel ten uitvoer brengt dan is de rest hiervan vrijgesteld) is.” Imaam Ah’med zei: “Het is afkeurenswaardig om het offeren na te laten terwijl men in staat is te offeren.” Moh’ammed ibn H’assan zei: “Het offeren is een aanbevolen daad wat niet nagelaten moet worden.” Imaam at-Tah’aawie zei: “Dit (aanbevolen handeling) nemen wij aan. Er is niets in de teksten dat aangeeft dat het offeren een verplichting is.” Al-H’aafidhz ibn H’adjar zei: “Imaam At-Tirmidzie zei: “De geleerden oordelen volgens deze methode en dat is dat het offeren geen (individuele) verplichting is.” Veel geleerden hebben er duidelijk bij vermeld dat het afgeraden is dit ritueel na te laten terwijl men in staat is te offeren.
[pagebreak]
De tijd van het offeren (wanneer dient de moslim zijn offer te slachten?):
Het offeren is een tijdgebonden aanbidding. Het is niet toegestaan te offeren vóór het aanbreken van de tijd ervoor, en ook niet nadat de tijd ervan verstreken is behalve als het met een geldige reden gebeurt, dan nog dient men alsnog te offeren.
Begin- en eindtijd voor het offeren:
a. De begintijd voor het offeren: dit is direct na het ‘ied-gebed voor hen die het ‘ied-gebed meebidden of na het verstrijken van het ‘ied-gebed voor degenen die het ‘ied-gebed niet meebidden zoals reizigers en dorpelingen. Het offer van degene die vóór het gebed zijn offer slacht is gewoon vlees voor consumptie en geen (ritueel) offer. Hij dient een ander offer te offeren na het gebed met een soortgelijk offer. Dit is gebaseerd op de volgende overlevering: Al-Baraa-e ibn ‘Aazib (moge Allah tevreden met hem zijn) verhaald dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Het offer van degene die vóór het ‘ied-gebed offert is gewoon vlees voor zijn gezin, het is in geen geval een ritueel offer.” Zie Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, h’adieth-nummer 5545. Dit wordt ook bevestigd door de volgende overlevering van Djoendoeb ibn Soefyaan al-Badjalie, die zei: “Ik was aanwezig met de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op de dag van het offeren en hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: ‘Degene die offert voordat hij bidt dient een ander soortgelijke offer te offeren.” Overgeleverd door Imaam Al-Boekhaarie en Moeslim. Het is beter om te offeren na de preek van de Imaam en nadat de Imaam (regeerder) zelf heeft geofferd. Dit is wanneer de Imaam de aanbevolen handeling verricht met betrekking tot het offeren en dat is dat de Imaam met zijn offer naar de gebedsplaats van de ‘ied gaat en het offer slacht op de plaats waar gebeden wordt (moesalla) (een moesalla is een plaats buiten de masdjid (moskee) waar speciaal het ‘ied-gebed verricht wordt). Dit is de manier hoe de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) het offeren deed. Hij offerde in moesalla. Dit is gebaseerd op de overlevering van ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn), die zei: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) offerde op de plaats van moesalla.” Overgeleverd door Imaam Al-Boekhaarie, h’adieth-nummer 5552. Als een uiting van een Islamitisch ritueel en profijt (voor de minder bedeelden).”
b. Het einde van het offeren is met het ondergaan van de zon van de laatste dag van de dagen van tashrieq (de dagen van tashrieq zijn de 11de 12de en 13de van de maand Dzoe l-H’iddjah) en dat is de dertiende dag van de maand Dzoe l-H’iddjah. De tijdspanne voor het offeren is dan vier dagen en drie nachten. Dit is de meest aangenomen uitspraak van de geleerden.
De soorten dieren waarmee geofferd mag worden:
Het offer dient van bahiematoe l-An’aam te zijn, en wel: kamelen, koeien, schapen en geiten, uitgaande van de uitspraak van Allah (de Verhevene): “En voor elke gemeenschap hebben Wij religieuze handelingen vastgesteld, opdat zij de Naam van Allah mogen uitspreken over het vee dat Hij hen heeft gegeven. En jullie Illaah (God) is Eén Illaah (God, Allah), wees daarom onderdanig aan Hem. En geef blijde tijding aan de moekhbitoen [degenen die Allah gehoorzamen met nederigheid en onderworpenheid].” Soerat Al-H’adjj (22), aayah 34. Onder bahiematoe l-an’aam worden kamelen, koeien, schapen en geiten verstaan. En dit is bekend onder de Arabieren. Dit is gezegd door de geleerden al-H’assan, Qataadah en anderen. Het beste offer is als eerst de badenah (jonge kameel), dan een koe, dan een ram, dan een geit, dan zeven die samen een badenah slachten en als laatste zeven personen die een koe slachten.
Het beste is te offeren met van elk soort het meest vleesgevende, de meest perfecte en het beste dier. Enes ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) leverde over dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) twee zwart-witte rammen met hoorns offerde. Overgeleverd door imaam Al-Boekhaarie en Moeslim.
Namens wie wordt het offer geofferd?
Een offer zoals een schaap of geit is voldoende voor een man en zijn gezin en wie hij wenst van de moslims. Dit is vermeld in een overlevering in Sah’ieh’ Moeslim via ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden zijn met haar) dat ze zei: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) nam een ram, legde hem neer op de grond en slachtte hem daarna en zei daarbij: ‘Bismillaah Allaahoemma Taqabbal Min … (in Naam van Allah. O Allah, aanvaardt dit van …) Moh’ammed en de familie van Moh’ammed en de volgelingen van Moh’ammed,’ en offerde de ram.” Het is voldoende wanneer een man een ram of geit offert voor zichzelf en zijn familie wanneer hij de intentie heeft te offeren voor zowel de familieleden die in leven zijn als degenen die reeds gestorven zijn.
Een kameel of een koe is goed voor zeven mensen zoals een ram goed is voor één man en zijn familie. Stel dat een man samen met zes anderen een kameel of koe offert, dan is dat gelijk ook voor al zijn familieleden. Er is hiervan een overlevering in Sah’ieh’ Moeslim via Djaabir Ibn ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Wij offerden met de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op de dag van H’oedaybiyyah (H’oedaybiyyah: een verdrag die de moslims hadden met de afgoddienaren bij H’oedaybiyyah) een kameel voor zeven en een koe voor zeven.” Zie Sah’ieh’ Moeslim 1381.Dat wil zeggen geldend voor zeven mannen en hun familie.
De voorwaarden die gesteld worden aan het offer zelf:
Er zijn vier voorwaarden die verbonden zijn aan het offer:
a. Dat het te slachten offerdier een bezit moet zijn van degene die offert.
b. Dat het offerdier van de soorten dient te zijn die verduidelijkt zijn door de Islamitische Wet en dat is bahiematoe l-an’aam zoals kamelen, koeien, geiten (zowel bokken als geiten) en schapen (zowel rammen als ooien).
c. Het offerdier dient een bepaalde leeftijd te hebben. Het dient een thaniyan te heten wanneer het offerdier een kameel, koe of een geit is. En een djidj wanneer het een ram betreft (het bereiken van een bepaalde leeftijd). In Sah’ieh’ Moeslim is de volgende overlevering via Djaabir ibn ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hen zijn) dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Slacht niet een offerdier behalve als het een moesinnah (moesinnah: wat een bepaalde leeftijd bereikt heeft van kamelen, koeien en geiten) is, en als het voor jullie moeilijk is, slacht dan een djidj (Djidj: een ram dat minimaal zes maanden oud is) (van de ramsoort).” Zie Sah’ieh’ Moeslim 1963. Geiten die geofferd worden dienen minimaal één jaar oud te zijn, en zij gaan het tweede jaar in. Koesoorten moeten een leeftijd bereikt hebben van minimaal twee jaar, en ze gaan het derde jaar in. De minimale leeftijd van kamelen is vijf jaar, en ze gaan het zesde jaar in. Schaapsoorten dienen een minimale leeftijd van zes maanden bereikt te hebben, en ze gaan de zevende maand in.
d. Het offerdier dient vrij te zijn van gebreken die belemmeren het dier te offeren. Er zijn vier gebreken te noemen zoals in de overlevering van al-Baraa-e ibn ‘Aazib (moge Allah tevreden met hem zijn), die zei: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hield een preek waarin hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: ‘Vier dieren (met gebreken) zijn niet toegestaan te offeren: het blinde/ scheefkijkende dier wat duidelijk zichtbaar is, het zieke dier waaraan duidelijk te zien is dat het ziek is, het manke dier dat duidelijk mank loopt, en het dier dat geen merg in de beenderen heeft of geen hersenen heeft.”
[pagebreak]
De verduidelijking van de mankementen:
1. Al-‘Awraa-e: het is een dier waarvan het oog/ogen een duidelijk gebrek heeft/hebben (zoals scheel kijken, of de oogpupil is naar boven/beneden gericht). Zo ook de al-’amyaa-e: een dier dat blind is en helemaal niets ziet.
2. Het zieke dier waaraan duidelijk te zien is dat het ziek is, zonder hoop op genezing. Het is het dier dat leidt aan een ziekte waarop geen hoop meer is ooit beter te worden. Zo ook de al-moenkhaniqah (hetgeen is gewurgd) en al-mawqoedah (doodgeslagen), en al-moetaraddiyah (doodgevallen), en an-nateh’ah (het dier dat door de horens van dieren is gedood), en wat gegeten is door roofdieren, zijn zeker niet geschikt om mee te offeren.
3. Al-‘Ardjaa-e: het manke dier dat duidelijk mank is. Het is het dier dat leidt aan overduidelijke kreupelheid. Dit weerhoudt het dier om met andere soortgenoten te snellen naar grasvlakten waardoor het dier kwalitatief minder vlees heeft dan zijn (gezonde) soortgenoten. Zo ook het dier dat zich helemaal niet voort kan bewegen vanwege een bepaalde ziekte. En zeker ook het dier dat een voorpoot of achterpoot verloren heeft, is niet geschikt om te offeren.
4. Al-‘Adjfaa-e: het gebrek van deze soort is dat het geen beenmerg in de botten heeft. Dit komt doordat het dier bijna tot geen vlees heeft.
Wat wordt er van het offer gegeten en wat wordt er weggegeven?
Het is voor degene die offert toegestaan om van zijn offerdier te eten, en om ervan weg te geven als sadhaqah (liefdadigheid) aan de armen. Uitgaand van de uitspraak van Allah (de Verhevene): “Eet dan daarvan en spijzig de behoeftigen in nood.” Soerat al-H’adjj (22), aayah 28. En de uitspraak van Allah (de Verhevene): “En wanneer ze op hun zij neervallen, eet er van en voed de armen en de reizigers.” Soerat al-H’adjj (22), aayah 36.
Op het gezag van Salamah ibn al-Akwa’ (moge Allah tevreden met hen zijn) is overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei over het offer: “Eet ervan, geef ervan als voedsel, en sla ervan op.”
Het geven ervan als voedsel kan zowel geschieden door het geven als een geschenk aan de rijke evenals als een aalmoes voor de arme. Op gezag van ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden zijn met haar) is overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Eet ervan, sla ervan op en geef ervan weg als sadhaqah (liefdadigheid).”
Het voeden beslaat zowel het als geschenk weggeven van een deel van het offerdier als het geven in de vorm van sadhaqah (aalmoes) aan de armen. De geleerden hebben verschillende opvattingen betreffende de hoeveelheid van het vlees wat gegeten wordt, of als geschenk weggegeven wordt, of als aalmoes weggegeven wordt. Het gebod hierin biedt veel ruimte voor degene die geofferd heeft. Het is echter aanbevolen om een derde van het offerdier zelf te consumeren, een derde als geschenk weg te geven en een derde als sadhaqah weg te geven. Wanneer er meer van het offerdier geconsumeerd wordt dan een derde is dit geen probleem. Imaam Ah’med zei met betrekking tot deze kwestie: “En wij hanteren de overlevering van ‘Abdoellaah ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hem zijn): ’Een derde wordt door degene die geofferd heeft geconsumeerd, een derde wordt als een maaltijd bereid weggegeven, en een derde als sadhaqah voor de armen.’”
Men dient niets van het offerdier aan de slager te geven, zoals het ook niet toegestaan is een deel van het offer te verkopen. Het verbod om te verkopen geldt voor zowel het vlees, het vet, de huid of iets anders. Omdat het offer iets is wat omwille van Allah (de Verhevene) is uitgegeven en daarom is het niet toegestaan iets ervan terug te nemen, net zoals sadhaqah (aalmoes) uitgaande van de uitspraak van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Degene die de huid van het offerdier verkoopt, heeft geen offer gebracht!”
Maar wanneer iets hiervan (huid, vet) aan een arme (slager) gegeven wordt, of als geschenk weggeven wordt, dan is dit toegestaan. Omdat de ontvanger recht heeft dit te ontvangen in de vorm van sadhaqah of geschenk. Hij (de slager) (dit wil niet zeggen dat het een slager is die een eigen zaak heeft, dus een ‘slagerij’. De slager kan ook een (arme) man zijn die je inhuurt je offerdier te slachten, te vellen en te verdelen voor een bepaald bedrag wat onderling afgesproken wordt) is zoals elke andere arme, hij heeft er zelfs meer recht op aangezien hij degene is die het offerdier heeft geslacht, geveld en verdeeld, waardoor zijn verlangen naar vlees groter is.
Wat dient degene die wil offeren te vermijden?
Wanneer iemand de intentie heeft om te offeren en de tien dagen van de maand Dzoe l-H’iddjah (dit is de twaalfde maand van de Islamitische kalender) hebben hun intrede gedaan, dient hij/zij niets van zijn (hoofd en huid) haren te verwijderen. Dit is gebaseerd op de overlevering van Oemm Salamah waarin de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “ Wanneer jullie de maan zien van de maand Dzoe l-H’iddjah en iemand van jullie de intentie heeft om te offeren dan dient hij niets van zijn haren of nagels te nemen.” Overgeleverd door imaam Moeslim. In een ander versie: “Degene die een offer heeft dat hij wil offeren en de maand Dzoe l-H’iddjah heeft zijn intrede gedaan, hij dient niets van zijn haren en nagels te nemen totdat hij geofferd heeft.”
Deze overleveringen geven het verbod voor degene die wil offeren om iets van zijn hoofd- of huidharen of nagels te nemen wanneer hij de intentie heeft te offeren. Dit geldt voor de periode vanaf het moment dat de nieuwe maand Dzoe l-H’iddjah zijn intrede heeft gedaan, door het zien van de nieuwe maan of het afronden van de maand Dzoe l-Qi’dah dertig dagen, totdat hij geofferd heeft. Dit oordeel heeft enkel betrekking op degene die wil offeren en niet op degene in wiens naam geofferd wordt aangezien de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “en iemand van jullie wil offeren”. En aangezien de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ook offerde voor zijn gezin en familie en het niet overgeleverd is dat hij hen opdroeg niets van hun haren of nagels te nemen.
Men treft echter geen verwijt wanneer er haren en nagels verwijderd worden in de tien dagen van Dzoe l-H’iddjah wanneer er nog geen intentie was te offeren.
Het slachten en de voorwaarden ervan:
Definitie van het slachten:
Het verrichten van een handeling waardoor een dier legitiem wordt om te consumeren en deze handeling is ‘An-Nah’r’, het slachten of verwonden (jacht).
‘An-Nah’r’ (Nah’r: het slachten van een kameel, dit gebeurt terwijl de kameel staand is, dit wordt ‘nah’r’ genoemd) geldt voor de kamelen, en het slachten voor alle andere toegestane eetbare dieren, het verwonden geldt specifiek voor de dieren die niet middels het slachten legitiem worden zoals het jagen.
Voor het slachten gelden er negen voorwaarden:
1. Degene die offert dient te beschikken over gezond verstand en duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen goed en slecht (‘moemayyiz’). Het offer van de volgende mensen is dan ook niet toegestaan: van een krankzinnige, een dronkaard die onder invloed is, een klein kind dat nog geen onderscheidingsvermogen heeft of een bejaarde die geen onderscheidingsvermogen meer heeft of soortgelijk hieraan.
2. Degene die offert dient een moslim te zijn of iemand van de Lieden van het Boek, en dat zijn degenen die (strikt) het Jodendom of het christendom naleven. Wat betreft de moslim: hetgeen hij geslacht heeft, is toegestaan om te consumeren, ongeacht of het een man of vrouw betreft, deugdzaam of ondeugdzaam is (‘Faasiq’), rein of onrein is (d.w.z. niet de wassing hebbend, ongeacht of het de kleine of grote wassing is). Met betrekking tot de Lieden van het Boek (joden en christenen) (let op: de jood of de christen dient wel te slachten zoals de moslim slacht. Maar wanneer een christen of jood et dier niet slacht maar bijvoorbeeld doodknuppelt dan is het dier uiteraard niet toegestaan te eten): het is toegestaan om te eten van wat zij geslacht hebben. Dit is bevestigd door het Boek van Allah (de Verhevene), de Soennah van profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en de consensus van geleerden. Wat betreft het Boek van Allah: “Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het voedsel der mensen van het Boek is u geoorloofd en uw voedsel is hun toegestaan.” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 5. In de Soennah van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) is het overgeleverd op het gezag van Enes (moge Allah tevreden met hem zijn): “Een joodse vrouw schonk de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) een vergiftigd schaap en hij at ervan.” En in een andere overlevering van Enes (moge Allah tevreden met hem zijn): “Een jood nodigde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) uit voor een maaltijd met vlees en gerstebrood en de profeet aanvaarde de uitnodiging.” Wat betreft de consensus: de geleerde Ibn Moendzir zei: “…de geleerden die wij kennen hebben allen overeenstemming bereikt hieromtrent, en onder hen zijn Moedjaahied, At-Thawri, As-Shaafi’ie, Ahmed, Ish’aaq, en Aboe Thawr.” Het offer van andere ongelovigen, dus buiten de joden en christenen (zoals Hindoes, Boeddhisten, atheïsten, communisten, enz), is niet toegestaan om te consumeren uitgaande van de uitspraak van Allah (de Verhevene): “Het voedsel der mensen van het Boek is u geoorloofd en uw voedsel is hun toegestaan.” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 5. Het is niet verplicht om te vragen naar de wijze waarop het dier geslacht is door een moslim, een (strikte) jood of christen (bijvoorbeeld: “Is het geslacht met een mes, een zwaard, of een scherp voorwerp?), dus of hij de naam van Allah erbij genoemd heeft of niet? Sterker nog: het is zelfs niet geoorloofd om hiernaar te vragen aangezien dit behoort tot overdrevenheid in de religie. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) at van wat de joden hadden geslacht en hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vroeg hen hier ook niet naar. Er dient absoluut NIET begrepen te worden uit het voorgaande dat het toegestaan is naar een niet-Islamitische slager te gaan en een stuk lams- of rundvlees te kopen. Iedereen weet namelijk dat het vlees wat verkocht wordt bij de niet-Islamitische slager zeker niet ritueel geslacht wordt maar door middel van een elektrische stroomstoot gedood wordt!
In een overlevering van ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn): “Een groep mensen vroeg aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Wij krijgen vlees van een volk en wij weten niet of zij de naam van Allah bij het slachten genoemd hebben! Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: ‘Jullie dienen de naam van Allah aan te roepen en ervan te eten.” ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn) vermelde daarbij: “Deze mensen waren net moslim geworden. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gaf de toestemming om ervan te eten zonder te vragen of er de naam van Allah erover genoemd is (d.w.z. tijdens het offeren).”
3. Degene die een dier slacht dient de juiste intentie te hebben bij het slachten “…Behalve wat jullie geslacht hebben…” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 3. Het slachten is een bijzonder handeling die onderhevig is aan een (juiste) intentie, omwille van Allah (de Verhevene).
4. Men dient het dier niet geslacht te hebben in de naam van een afgod. Wanneer een dier geslacht wordt in naam van een afgod dan is het verboden om ervan te eten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij degene die een offerdier slacht ter verering van een afgodsbeeld, een graf, een koning, of (voor)vader en dergelijke. Hierbij uitgaand van de uitspraak van Allah (de Verhevene): “Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees en al waarover een andere naam dan die van Allah is aangeroepen… Verder hetgeen voor afgoden is geslacht en wat u verloot door pijlen, dit is een overtreding.” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 3. Dit verbod is ook bevestigd door de uitspraak van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Vervloekt is degene die in de naam van een ander dan Allah slacht.”
5. Er dient geen andere naam dan die van Allah genoemd te worden bij het slachten, bijvoorbeeld dat er ‘in naam van de profeet’, ‘in de naam van Djibriel’, of ‘in naam van die en die’ geroepen wordt bij het slachten. Wanneer dit gebeurt, is het niet toegestaan van het vlees te eten, ook al wordt er ook de naam van Allah vermeld vanwege de uitspraak van Allah (de Verhevene): “….Verder hetgeen voor afgoden is geslacht “Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 3. In een h’adieth die is overgeleverd is op het gezag van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd: “Allah (de Verhevene) zegt: ‘Ik ben zo zelfgenoegzaam (letterlijk: Ik ben de meest zelfgenoegzame van alle deelgenoten en Ik heb geen deelgenoot nodig), dat Ik het niet nodig heb, dat er iemand met Mij wordt geassocieerd. Dus als iemand een daad doet omwille van iemand anders dan van Mij, dan doe ik afstand van hem en zijn shirk (dat wil zeggen van de handeling waarin hij aan Allah deelgenoten heeft toegekend). Overgeleverd door Imaam Moslim en Ibn Maadjah.
6. De naam van Allah dient genoemd te worden bij het slachten. Er dient bij het slachten: ‘Bismillaah’ (In naam van Allah) gezegd te worden. Allah (de Verhevene) zegt: “Eet daarom van hetgeen waarover de naam van Allah is uitgesproken als gij in Zijn tekenen gelooft.” Soerat Al-An’aam (6), aayah 118.
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei in een overlevering: “Wat bloed doet vloeien (tijdens het slachten van een dier) en waarover de naam van Allah genoemd wordt mag gegeten worden.” Wanneer bewust en express niet de naam van Allah genoemd wordt, mag er niet van het slachtdier gegeten worden uitgaande van de uitspraak van Allah(de Verhevene): “En eet niet van hetgeen, waarover de naam van Allah niet is uitgesproken, want dat is zeker ongehoorzaamheid.” Soerat Al-An’aam (6), aayah 121. Er is van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn) overgeleverd: “Degene die vergeet de naam van Allah te noemen bij het slachten treft geen verwijt.” Dit is tevens de mening van Imaam Maalik, At-Thawri, Aboe H’aniefah, en Ish’aaq (d.w.z. dat het toegestaan is te eten van een slachtdier waarbij vergeten is de naam van Allah te noemen). Wanneer degene die slacht stom is (d.w.z. niet in staat is om te spreken) en daardoor de naam van Allah niet kan uitspreken, dan is een gebaar voldoende uitgaande van de uitspraak van Allah (de Verhevene): “En vreest Allah naargelang jullie mogendheid.”
7. Het middel waarmee geslacht wordt dient scherp te zijn, het dient het bloed te laten vloeien, zoals een mes, een dolk, een zwaard, een scherpe steen, glas of iets dergelijks uitgaand van de uitspraak van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Wat bloed doet vloeien en waarover de naam van Allah genoemd wordt: eet ervan. Behalve wat geslacht is met een tand of nagel. Ik zal jullie hierover vertellen: een tand behoort tot het bot en de nagel is de slachtmethode van de Ethiopiërs.” Wanneer het slachtdier gedood wordt door een andere methode dan het slachten, is het verboden te eten, zoals het laten stikken van het offerdier of door middel van een stroomstoot of iets dergelijks.
8. Het laten vloeien van het bloed door het slachten van een slachtdier, uitgaande van de uitspraak van de profeet: “Wat bloed doet vloeien en waarover de naam van Allah genoemd wordt: eet ervan.” Echter wanneer een slachtdier niet binnen handbereik is doordat het bijvoorbeeld is gevlucht, of in een put is gevallen dan is het voldoende dit dier (dodelijk) te verwonden in welk gedeelte dan ook van het lichaam van het dier. Men dient wel de plaats te kiezen - voor zover mogelijk - die het snelst de dood van het dier mogelijk maakt (zoals het hoofd of hart). Het dier lijdt hiermee het minst omdat de ziel op deze wijze het snelst het lichaam van het dier verlaat. Wanneer het dier binnen handbereik en in onze macht is dan dient men het vanaf de onderkant van de hals te slachten. De twee grote slagaderen (die in direct contact staan met het hart) dienen doorgesneden te worden, deze bevinden zich aan de weerszijden van de strot.
8. Het geslachte dier dient Islamitisch toegestaan te zijn om te slachten. Het dier dat niet-Islamitisch toegestaan is wordt onderverdeeld in twee soorten:
A. Wat verboden is omdat het een recht van Allah (de Verhevene) is, zoals het wild van Al-H’aram en wat gevangen is door de pelgrim in de gewijde staat (het is in de Islamitische Wetgeving verboden om te jagen in Al-H’aram omtrek van zowel Mekka als Medina. De omtrek van dit gebied is door de geleerden vastgesteld aan de hand van verscheidene profetische overleveringen. Voor de pelgrim geldt dat hij tijdens zijn gewijde staat van Ih’raam niet mag jagen. Wanneer er dus in Al-H’aram (Mekka en Medina) omtrek gejaagd en vervolgens gevangen iets wordt dan is het niet toegestaan om te consumeren, en alles wat een pelgrim gevangen heeft als jacht mag niet gegeten worde). Het offeren van dit dier is niet toegestaan al zou het wild geslacht worden nadat het gevangen is. Allah (de Verhevene) zegt in de Koran: “het wild is niet geoorloofd terwijl u de bedevaart doet” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 2, en Allah’s uitspraak (de Verhevene): “De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als voorziening voor u zelf en de reizigers, doch zolang u bedevaart doet is het wild van het land u verboden. En vreest Allah, tot Wie u zult worden verzameld.” Soerat Al-Maa-idah (5), aayah 96.
B. wat verboden is als omdat het een recht van een mens is, zoals een dier dat gestolen is. Al zou de dief het dier slachten dan nog is het niet-legitiem.
[pagebreak]
De goede manieren van het slachten:
Voor het slachten bestaan er een aantal gedragsregels waarbij het gepast is deze in acht te nemen. Deze gedragsregels zijn echter niet noodzakelijk om het slachtdier toegestaan te maken. Kortom, het zijn aanbevelenswaardige zaken in de Qor-aan, Soennah genoemd zijn ofwel in de uitspraken van de geleerden. Tot deze gedragsregels behoort ondermeer:
1. Het zich richten tot de ‘Qiblah’(Qiblah: de gebedsrichting van de moslims) tijdens het slachten. Sheikh Al-Islaam Ibn Taymiyyah zei: “Het is wettig om tijdens het slachten richting de Qiblah te slachten.”
2. Het op de beste manier slachten. Dit is wanneer het slachtvoorwerp scherp genoeg is en snel en krachtig over de keel van het slachtdier gehaald wordt. Er is ook gezegd dat dit een noodzakelijke en verplichte gedragsregel is ten aanzien van het slachten uitgaande van de duidelijke uitspraak van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Voorwaar, Allah heeft bepaald dat alles op de beste wijze moet gebeuren. Als jullie dus doden (Bijvoorbeeld wanneer iemand terechtgesteld wordt na een ter dood veroordeling door de Islamitische staat (voor het begaan van een wettelijk verboden zaak waavoor in de Sharie’ah de doodstraf staat)), doodt dan op de beste (D.w.z. snelste en makkelijkste) wijze. En als jullie slachten, slacht dan op de beste wijze. En laat ieder van jullie zijn mes (Zwaard, dolk en elk voorwerp dat voor het slachten wordt gebruikt) slijpen (zodat wanneer hij er gebruik van maakt) het te slachten dier bespaard wordt van nodeloos lijden." Overgeleverd door Imaam Moslim. Deze gedragsregel is een verplichting zoals dit ook de mening was van Sheikh Al-Islaam Ibn Taymiyyah.
3. Wanneer er kamelen worden geslacht dan geniet het de voorkeur om het dier overeind te laten staan; in geval van andere slachtdieren geldt de voorkeur om het op de zij te laten liggen. Kamelen worden staand geslacht met gebonden linkervoorpoot. Allah (de Verhevene) zegt in de Koran: “En onder de heilige tekenen van Allah hebben Wij voor u de offerkamelen aangewezen. In hen is er veel voordeel voor u. Spreekt daarom de naam van Allah over hen uit terwijl zij in rijen staan opgesteld. En wanneer ze op hun zij neervallen, eet er van en voedt de armen en de reizigers” Soerat Al-H’adj (22), aayah 36.
Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn) zei over het slachten van kamelen: “De kameel dient op drie poten te staan, met gebonden linkervoorpoot.” Dit is tevens de uitspraak van de geleerden Moedjaahied en Ad-Dhahh’aak. Wanneer dit voor de slachter moeilijk uit te voeren is, dan is het toegestaan het kameel liggend te slachten. Andere slachtdieren worden liggend op hun linkerzijde geslacht. Wanneer de slachter linkshandig is, dan kan hij het dier op zijn rechterzijde slachten. Dit is voor zowel de slachter als voor het slachtdier het meest makkelijk.
Het is aanbevolen om voor de slachter om zijn linkervoet te zetten op de nek van het slachtdier. Enes (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft namelijk overgeleverd: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) offerde twee zwart-witte hoornige rammen. Hij slachtte hen met zijn eigen hand en noemde de naam van Allah en prees Allah (door te zeggen: Allaahoe Akbar) en zette zijn voet op het nek van het slachtdier.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie en Moslim.
4. Het doorsnijden van de keel en strot naast het doorsnijden van de zijaders van het slachtdier.
5. De slachter dient het slachtwapen te verbergen voor het slachtdier bij het scherpen ervan. Het slachtdier dient het mes niet te zien behalve bij het slachten. Op het gezag van ‘Abdoellaah Ibn ‘Amr is het overgeleverd: “De profeet beval om de messen scherp te maken en dat de messen ‘verborgen’ dienen te worden voor het slachtdier…”
6. Het uitspreken van de ‘Tekbeer’ (het zeggen van ‘Allaahoe Akbar - Allah is Groot) bij het slachten, dit geschiedt ná het noemen van de naam van Allah (d.w.z. het zeggen van Bismillaah - in de naam van Allah). Het is niet voorgeschreven dat er hierna nog andere woorden uitgesproken worden met betrekking tot deze specifieke aanbidding. Zo worden dus niet de vrede en zegeningen uitgesproken over de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) of soortgelijke woorden aangezien niets hiervan overgeleverd is. Men dient bij het slachten enkel de naam van Allah (de Verhevene) te noemen gebaseerd op de overlevering van Enes (moge Allah tevreden met hem zijn): “ De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) offerde twee hoornige zwart-witte rammen. Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) slachtte deze eigenhandig en sprak daarbij de naam van Allah uit ( door te zeggen: Bismillaah Wa llaahoe Akbar).”
Men kan na het noemen van de naam van Allah en de ‘Tekbeer’ erbij vermelden voor wie het offer bedoeld is (Ongeacht of dit offer voor de gelegenheid van een ‘Ied of ‘Aqieqah is (d.w.z. wat geslacht wordt ter gelegenheid van een nieuwgeborene)).
Hij dient Allah acceptatie te vragen door het volgende te zeggen: “Bismillaah Wa llaahoe Akbar (In naam van Allah en Allah is Groot) O Allah! Dit is voor mij en omwille van U” wanneer hij voor zichzelf offert. Wanneer hij voor iemand anders offert dan dient hij erbij te vermelden “voor die en die” (d.w.z. tevens de naam te noemen voor degene hij het offert. Het is overgeleverd op het gezag van Djaabir Ibn ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn): “Ik woonde het offer bij met de profeet in de Moesalla. Toen hij klaar was met zijn preek daalde hij neer van zijn preekstoel en er werd een ram gebracht en de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) slachtte deze eigenhandig en zei daarbij: “Bismillaah Wa llaahoe Akbar Haada ‘Annie Wa ’ammen lem yoedhahh’ie Mienn Oemmattie.” (In naam van Allah en Allah is Groot. O Allah! Dit is een offer dat ik offer voor mijzelf en zij die niet geofferd hebben van mijn natie). En alle Lof is voor Allah de Heer der werelden.
Maandblad Wij Moslims, Jaargang 7, Nr. 11