Correctie van een aantal verkeerde denkbeelden over de beweging van Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab voortkomend uit sommige niet Arabische bronnen.
De beweging van Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab (1115-1206 H*/ 1730-1793 NC) was voorbestemd om in stand te blijven en was wijd geaccepteerd in het Arabische schiereiland. Het was het begin van een rechtschapen regering, die het zichzelf verplichtte om de Islamitische Shari’a in zijn totaliteit toe te passen. Deze regering zocht leiding in de Qor-aan en de Soennah, dus Allah schonk deze regering Zijn ondersteuning en overwinning. Vanaf het eerste moment van oprichting van deze regering, twee eeuwen geleden, bood het het hoofd aan vijandige trends op zowel het sektarisch als wel op politiek niveau. De boodschap van de Sheikh droeg tot over de grenzen van het Arabische schiereiland en werd succesvol in een aantal Moslimlanden, door toedoen van rechtschapen oproepers en oprechte geleerden, die door de Sheikh geïnspireerd waren. De beweging was gezegend, zoals een boom, waarvan de wortels stevig in de grond staan en de takken tot in de lucht reiken. Net zoals iedere hervormingsbeweging, kreeg ook de beweging van de Sheikh te maken met aanvallen op de persoonlijkheid, de ‘aqeedah (geloofsovertuigingen) en de boeken van de Sheikh. Er werd begonnen met het opleggen van het label “Wahhabisme”, waarmee de beweging al snel in de wijde omtrek bekend stond, ook al was dit niet acceptabel voor de grondleggers en de volgelingen van deze beweging. Het ging later zelfs verder met aanvallen van critici op de staat zelf, door middel van kritiek die duidelijk alleen maar berust op haat en de wens om kwaad te doen.
Het aantal boeken van diegenen die hielden van bid’ah (toevoegingen) en mythen nam toe, zij stonden lijnrecht tegenover de geleerden in alle Moslimlanden, die alle leugens weerlegden met feiten en duidelijk bewijs, zodat de twijfels van de koppige mensen als stof in de lucht werden. (de twijfels werden dus weggenomen).
Omdat de meeste van deze boeken (voor of tegen de beweging) in het Arabisch zijn geschreven, is het niet noodzakelijk om ze hier aan te halen. De schrijver van dit artikel is alleen geïnteresseerd om te kijken naar datgene dat in het Engels of het Urdu (Hindoestaans) is geschreven. Om zo al het relevante materiaal hieruit te citeren en tegelijkertijd alle twijfels die hierin zijn te weerleggen, in het licht van datgene wat door Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab zelf geschreven is, of door de Sheikhs in Saoedi-Arabië of door mensen met deugd en kennis in andere Moslimlanden, die hebben geschreven om hem te verdedigen.
Het is onmogelijk om in dit korte artikel het onderwerp vanuit alle mogelijk oogpunten te beschouwen. Ik hoop dat de lezer mijn verontschuldigingen zal accepteren, wanneer deze een niet zo bedoelde fout ontdekt in dit stuk. En dat de lezer moge bidden voor mij, voor kracht en standvastigheid, wanneer zij enig profijt hebben door het lezen van dit artikel. En Allah is de gids tot het rechte pad.
Allereerst: Wat staat er geschreven in de Encyclopaedia of Religion and Ethics, die gerekend wordt tot één van de oudste en meest begrijpelijke encyclopedieën, in de Engelse taal, over religies en sekten, over het onderwerp “Wahhabisme”:
De verschillen met Ahl as-Soennah wa’l-Djamaa’ah blijven beperkt tot tien dingen. De auteur van dit stuk was de bekende Oriëntalist Margoliouth, die zei:
1. Zij bevestigen dat Allah lichamelijke eigenschappen bezit, zoals Zijn Gezicht, twee Handen, etc.
2. Verstand speelt geen rol in religieuze zaken, deze moeten opgelost worden aan de hand van de ah’aadeeth.
3. Ze accepteren idjmaa’ (overeenstemming van de geleerden) niet.
4. Ze verwerpen qiyaas (analogie).
5. Ze geloven dat de adviezen van de madaahieb (madaahieb is de meervoudsvorm van Mad-hab oftewel een stroming.) geen geldig bewijs zijn en dat diegenen die ze opvolgen volgen geen moslims zijn.
6. Ze zijn er van overtuigd dat een ieder die niet tot hun groep behoort een kaafir is.
7. Ze vinden dat de bemiddeling zoeken van de profeet (vrede en zegen zij met hem) of van een waliy (“heilige”) niet geoorloofd is.
8. Het bezoeken van graven en graftekens is volgens hen h’araam.
9. Het zweren bij iets anders dan bij Allah is h’araam.
10. Een eed afleggen bij iets anders dan Allah en het brengen van offers aan awliyaa-e (“heiligen”) bij hun graven is h’araam.
Hij was er niet zeker van of het vijfde punt echt aan hen toebehoorde, omdat de Wahhabis, hun jurisprudentie oordelen uithalen uit de uitspraken van Al-Imaam Ahmad ibn Hanbal, één van de vier grote imaams. Aan het eind van zijn stuk zegt hij dat as-Sayyid Ahmad ibn ‘Irfaan al-Shaheed (d. 1831 CE) het idee van Wahhabisme terugbracht [naar India] vanuit Makkah al-Moekarramah, toen hij op hadj was geweest in 1824 CE. (James Encyclopaedia of Religion and Ethics, ed. by Hastings, Edinburgh, 12:660-661)
Margoliouth, de schrijver van dit stuk, wordt hoog aangeslagen door de oriëntalisten. Het is erg vreemd dat hij de visie van de opponenten van Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhab (moge Allah hem genadig zijn) en de Wahhabis in het algemeen opsomt en er daarbij geen één als vals veronderstelt, behalve de vijfde.
Laten we nu één voor één naar deze twijfelachtigheden kijken en er kort commentaar bij geven.
1. Het geloof van Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhab (moge Allah hem genadig zijn) betreffende de Eigenschappen van Allah is in alle opzichten als het geloof van de salaf (de vrome voorgangers van de moslims, de metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Ze bevestigden dat Allah alle eigenschappen bezat, die Hij Hemzelf toeschreef. Ze ontkenden geen van Zijn Eigenschappen en ze stelden deze niet gelijk aan menselijke eigenschappen, of het nu eigenschappen waren die betrekking hadden op Zijn Wezen, zoals Zijn Gezicht, Hand of Oog, of dat het nu eigenschappen waren die betrekking hadden op Zijn genoegen, Woede, Zijn neerdalen [naar de eerste hemel] Zijn opstijgen boven [de ‘arsh – Troon -], zonder zich af te vragen op welke manier. Hun bewijs ten aanzien van deze zaak was de volgende aayah: “Niets is aan Hem gelijk. En Hij is de Alhorende, de Alziende” [as-Shoora 42:11].
Hun opinie met betrekking tot de eigenschappen van Allah, is als hun opinie met betrekking tot het Wezen van Allah, wat niet overeenkomt met het wezen van Zijn schepselen.
2. De bewering dat verstand geen rol speelt bij de volgers van Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhab is niet correct. Ze zeggen dat verstand moet opereren op basis van de Openbaring, net zoals een oog licht nodig heeft om zijn werk te doen; omdat het oog zijn werk niet kan doen tenzij er ook licht van buitenaf is, of dat nu licht van de zon, de maan, de sterren of dat het kunstmatig licht is. Evenzo heeft verstand het licht van de Goddelijke Openbaring nodig. Wanneer de Openbaring er niet is, dan raakt het verstand verward in de duisternis. Om deze reden verschilt de geest van de denker van die van de filosoof, en de geest van de historicus van die van de wiskundige.
3. De bewering dat ze de idjmaa’ (overeenstemming van de geleerden) niet accepteren klopt eveneens niet. Imaam Ahmad beschouwde de idjmaa’ van de Sahaabah (De metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), moge Allah tevreden zijn met hen) als ware idjmaa’, omdat hun tijd van begin tot einde bekend is, zij waren ooggetuige van de Openbaring en ontvingen de leiding van de profeet (vrede en zegen zij met hem).
Zoals Imaam Mohammad Aboe Zahrah heeft gezegd: “er bestaan twee typen idjmaa’: Overeenstemming over de verplichte taken, die door iedereen geaccepteerd is en overeenstemming over andere regels, zoals de overeenstemming over het feit dat afvalligen bestreden zouden moeten worden. Over het tweede geval zijn er verschillende geruchten verteld van Ahmad, daarom hebben sommige van zijn leerlingen bericht dat hij had gezegd: “Degene die claimt dat er overeenstemming is, is een leugenaar.
Ibn al-Qayyiem (moge Allah hem genadig zijn) heeft gezegd: Degene die beweert dat er overeenstemming liegt en is onjuist om idjmaa’ te verkiezen boven bewezen hadeeth (overleveringen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) Ahmad Ibn Hanbal heeft gezegd: Ik hoorde mijn vader zeggen: ”Degene die zegt dat er overeenstemming is, is een leugenaar. De mensen kunnen verschillende meningen hebben gehad. Hoe kan hij weten dat er niemand was die een tegengestelde mening bezat? Laat hem zeggen dat we van geen tegengestelde mening weten.” Hieruit mogen we concluderen dat Imaam Ahmad het principe van idjmaa’ niet ontkende, maar hij ontkende de zekerheid van de overeenstemming die werd bereikt na de tijd van de sahaabah. (Taareekh al-Madhaahib al-Islaamiyyah door Mohammad Aboe Zahrah, p. 532).
4. Het commentaar dat ze qiyaas (analogie) verwerpen is ook incorrect. Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhab (moge Allah hem genadig zijn) had dezelfde mening als de opvolgers van Al-imaam Ahmed Ibn H’anbal met betrekking tot de qiyaas.
Aboe Zahrah heeft gezegd: “Het werd verteld dat Ahmad heeft gezegd dat we niet zonder qiyaas kunnen, en dat de sahaabah het gebruikten. Omdat Ahmad het principe van de acceptatie van qiyaas beval, hebben de opvolgers van Al-imaam Ahmad Ibn H’anbal hier een hoop aandacht aan besteed. En ze gebruikten het vaak in gevallen waarover er geen uitspraak van de profeet (vrede en zegen zij met hem) of zijn metgezellen bekend was. (Taareekh al-Madhaahib al-Islamiyyah door Mohammad Aboe Zahrah, p. 532).
5. Met betrekking tot het punt dat de mening van de madaahieb geen bewijs zijn en dat diegenen die ze opvolgen volgen geen moslims zijn is zeker niet correct…
6. … en zijn oordeel dat diegenen die zich niet bij hen (degenen die Sheikh ‘Abd al-Wahhaab volgen) aansluiten koeffaar (koeffaar is de meervoudsvorm van kaafir oftewel een ongelovige) zijn. Dit zijn absolute leugens. Sheikh ‘Abd-Allaah ibn Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab heeft gezegd, in een brief die hij geschreven heeft toen hij zich aansloot bij al-Ameer Sa’ood ibn ‘Abd al-‘Azeez, toen hij Makkah overnam op zaterdag 8 Moharram 1218 H: “Onze mad-hab met betrekking tot de basisprincipes van het geloof is de mad-hab van Ahl al-Sunnah wa’l-Jamaa’ah. Onze weg is de weg van de salaf, en met betrekking tot kleinere zaken is onze mad-hab die van Imaam Ahmad ibn Hanbal. We veroordelen niemand die één van de andere vier imaams volgt met uitsluiting van de anderen, want de madaahieb van de anderen zijn niet in een wetboek vastgelegd.”
Toen zei hij: “Leugens worden over ons verteld om de waarheid te verbergen en de mensen in verwarring te brengen, zodat de mensen zullen gaan denken dat wij het gezag van de profeet Mohammed (vrede en zegen zij met hem) ondermijnen, en (dat we zeggen) dat hij geen recht van bemiddeling op de dag des oordeels heeft, en dat het niet aangeraden wordt om hem te bezoeken (zijn graf), en dat we geen waarde hechten aan de meningen van de geleerden, en dat we alle mensen als koeffaar bestempelen, en dat we verbieden om zegeningen aan de profeet (vrede en zegen zij met hem) te sturen, en dat we de rechten van de Ahl al-Bayt (de leden van het huishouden van de profeet(vrede en zegen zij met hem)) niet respecteren. Ons antwoord hierop is: Alle lof zij aan U, dit is een ernstige leugen! Degene die zoiets aan ons toeschrijft vertelt leugens en spreekt verzinsels over ons uit.” (‘Oelamaa’ Nadjd Khilaal Sittat Qoeroon door ‘Abd-Allaah ibn ‘Abd al-Rahmaan ibn Saalih al-Bassaam, 1/51)
7. Het commentaar dat ze geloven dat het niet toegestaan is om bemiddeling toe zoeken bij de profeet (vrede en zegen zij met hem) of van een waliy (“heilige) laat zien dat hij niet het verschil wist tussen de soort van bemiddeling die de Sheikh verwierp, die elementen van shirk bevat, en de bemiddeling die hij erkende, dit is het soort bemiddeling die alleen zal plaats vinden met de toestemming van Allah op de Dag des Oordeels, waar geen bemiddeling geaccepteerd zal worden behalve de bemiddeling gemaakt voor diegenen waar Hij tevreden over is. (Kitaab al-Tawheed door Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab, Baab al-Shafaa’ah)
Als wat de criticus tawassoel (het zoeken om dichter bij Allah te komen) door middel van de profeet (vrede en zegen zij met hem) en awliyaa-e bedoelde, is het zo dat veel mensen onwetend zijn over de mening van Imaam Ahmad ibn Hanbal over deze zaak, en ze schrijven veel dingen aan hem en Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab toe die ze niet hebben gezegd.
Imaam Ibn Taymiyah (moge Allah hem genadig zijn) heeft gezegd: “Er werd verteld van een verslag van Ahmad ibn Hanbal in Mansik al-Marwadhi die tawassoel door middel van de profeet (vrede en zegen zij met hem) in zijn doe’aa-e aanstipte, maar andere geleerden hebben dat verboden. Als er bedoeld wordt tawassoel (dicht bij Allah komen) door in hem te geloven, van hem te houden, trouw zijn aan hem en hem gehoorzamen, dan is er geen meningsverschil tussen de twee kampen over dit punt. Maar als er bedoeld wordt tawassoel door de persoon van de profeet (vrede en zegen zij met hem), dan is er een meningsverschil, en wanneer ze van mening verschillen zou er verwezen moeten worden naar Allah en Zijn Boodschapper.” (Majmoo’ Fataawa Sheikh al-Islam, 1/264).
8. Met betrekking tot het bezoeken van graven en graftekens, dit zullen we later bespreken wanneer we de commentaren van Goldziher bediscussiëren.
9. Met betrekking tot het feit dat ze zouden zeggen dat zweren bij iets anders dan Allah h’araam is; de Sheikh gelooft ook, zoals er staat in de saheeh hadeeth verteld door ‘Oemar ibn al-Khattaab, dat de boodschapper van Allah (vrede en zegen zij met hem) zou hebben gezegd: “Degene die zweert bij iets anders dan Allah heeft een daad van koefr of shirk begaan. (verteld en geclassificeerd als goed (h’assan) door al-Tirmidhi; geclassificeerd als authentiek (saheeh) door al-Haakim) Ibn Mas’ood heeft gezegd: “Valselijk zweren bij Allah zal mij eerder overkomen, dan zweren bij iets anders dan Allah.” (Kitaab al-Tawheed, Baab Qawl Allaah ta’aal ‘Fa laa taj’alu Lillaahi andaadan wa antum ta’lamoon’)
10. Ze schrijven aan de Sheikh toe dat hij van mening was dat het h’araam is om te zweren bij iets anders dan Allah en om offers te maken aan de awliyaa-e (“heiligen”) bij hun graven. Er is geen twijfel mogelijk dat dit de opvatting van de religie van Allah is, die gevolgd wordt door iedere Moslim die gelooft in Allah en Zijn Boodschapper. Sheikh Mohammad ibn ‘Abd al-Wahhaab (moge Allah hem genadig zijn) schreef in zijn prachtige boek Kitaab al-Tawheed een hoofdstuk met de titel Laa yoedhbah’ Lillaahi fi makaan yoedhbah’ li ghayr Allaah (Offers aan Allah zouden niet gemaakt moeten worden op plaatsen waar offers worden gemaakt aan iemand anders dan Allah). Het hoofdstuk wat daarop volgt heeft de titel Min as-Shirk an-nadhr li ghayr Allaah (Het is shirk om te zweren bij iets anders dan Allah). In deze twee hoofdstukken haalt hij bewijzen uit Qor-aan en Soennah aan om te bewijzen dat deze daden niet toegestaan zijn.
Het boek werd gepubliceerd in twee oplagen, in het Duits, in 1889/1890 CE, daarna werd het vertaald in het Arabisch in 1967 CE. De auteur schreef een hoofdstuk, 96 bladzijden lang, met de titel “Verering van heiligen in de Islam”, waarin hij de uitersten beschrijft waarin Moslims zijn vervallen met het toeschrijven van wonderen aan de heiligen, zowel levend als dood. Hij haalde ook voorbeelden aan, uit Islamitische boeken, van de verering van tombes en graven, met de bedoeling om zo te laten zien dat er zo geen verschil was tussen de verering van heiligen tussen Christenen en Moslims. Hij haalde ayaat en ahaadeeth die deze daad verwierpen en tegenspraken.
De auteur heeft gezegd: hierna is het niet meer nodig om nog meer bewijs te leveren dat er geen ruimte binnen de echte Islamitische godsdienst is voor verering van heiligen, want dit is een vernieuwing die later pas werd ingevoerd. De Qor-aan veroordeelt de verering van heiligen en hun verheerlijking net zoals het geloof om rabbi’s en monniken als heer te nemen buiten Allah.
Dan citeert hij het commentaar van Carl Heis, over het idee dat awliyaa-e een poging zouden zijn om de noodzaak van shirk in het geloof van de Tawheed te vervullen, om zo het grote gat te vullen tussen de mensen en hun God. (Ignaz Goldziher, Muslim Studies, p. 259)
Na het geven van talloze voorbeelden over hoe menigten de heiligen vereerden en hoe zij tombes en graven bezochten om zo hun behoeften te vervullen, somt de schrijver een aantal voorbeelden op van mensen die iedere openbaring van shirk in de handelingen van de Moslims veroordeelden. Daarna noemt hij de strikte houding die Ibn Taymiyah aannam als het ging om tawassoel en het reizen om een moskee buiten de drie moskeeën te bezoeken. (in Makkah, Madeenah en al-Qoeds)
Toen zei hij: “Dit alles duidt aan dat er precedenten waren voor de Wahhabis met betrekking tot dit onderwerp, en dat het openlijke vertoon van hun geloof in feite een echo was van het geloof van Moslims in het verleden. In dit opzicht kan het nuttig zijn – om zo culturele en religieuze geschiedenis van de islam te schrijven - om een lijst op te stellen van fenomenen en gebeurtenissen die overgeleverd zijn in de tijden van Djaahiliyyah (onwetendheidperiode voor de islam waarbij men verkeerde in ongeloof en zedeloosheid) of die van buiten zijn gekomen voor de verschijning van de Wahhabis, die gezien kan worden als een Tawheed reactie tegen verafgoding, en deze te verbinden met de samenlevingen waarin ze zijn ontstaan.
Toen noemde hij een gebeurtenis die plaatsvond in 1711 CE, voor het opkomen van het Wahhabisme, in de moskee van al-Moe-ayyad in Cairo, waar een jonge man op een nacht in de Ramadan opstond en die diegenen die de heiligen vereerden fel veroordeelde. En hij riep op tot vernietiging van de tombes die boven de graven van de awliyaa-e werden gebouwd en hij riep op tot beëindiging van de Mevlevi en de Bakhsiyyah tradities. Hij riep ook de derwisjen op om te leren in plaats van te dansen. Deze jonge man deed zijn oproep een aantal nachten na elkaar, en toen verdween hij. De schrijver van dit verslag, de dichter Hasan al-H’idjaazi (d. 1131 H), heeft gezegd: “De prediker vluchtte, of zoals wordt gezegd is hij vermoord.” (Ignaz Goldziher, Muslim Studies, p. 334-335)
Het punt is dat deze Duitse oriëntalist ons de moeite gespaard heeft om de beschuldigingen tegen de Wahhabis dat ze de tombes over de graven vernietigd hebben en dat zij de mensen tegenhielden om graven te bezoeken om daar hulp bij de doden te zoeken tegen te spreken. Islam, zoals die gebracht is door Mohammed (vrede en zegen zij met hem) staat gewoonweg geen van deze dingen toe.
Al-Da’wah magazine, issue #1754, pp. 60-61