Bibliotheek

H’amzah ibn ‘Abdoe l-Moettalib (moge Allah tevreden met hem zijn)

Geschreven door Khalid Mohammed Khalid vertaald door Aboe Abdoellah
1032 keer gelezen

H’amzah ibn ‘Abdoe l-Moettalib (moge Allah tevreden met hem zijn)

Na een dag hard werken, aanbidding en vermaak, vielen de inwoners van Mekkah in een diepe slaap. Allen zochten hun rustplaatsen op, behalve zij die zichzelf de slaap ontnomen. Het was een gewoonte van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om vroeg naar zijn rustplaats te begeven, om enkele uurtjes uit te rusten om vervolgens met een groot verlangen op te staan voor zijn aanbidding van Zijn Heer (de Verhevene). Hij ging naar de gebedshoek in zijn kamer om zijn Heer aan te roepen. Telkens wanneer zijn vrouw wakker werd door zijn stem van zijn lange smeekbedes, begon zij te huilen door haar warme sympathie en vroeg hem niet zo hard voor zichzelf te zijn en meer te gaan slapen. Hij antwoordde haar in tranen: “De tijd voor slapen is voorbij, O Khadidjah.” Op dat moment vormde Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) nog geen serieuze bedreiging voor de Qoeraysh. Hoewel hij de aandacht van hen begon te trekken door de Islaam in het geheim te verkondigen, waren er op dat moment slechts enkele volgelingen die in hem geloofden.

Er waren mensen onder de niet-gelovigen die van hem hielden en hem respecteerden. Zij verlangden ernaar om hun geloof in hem te verklaren en zijn volgelingen te worden, maar hun angst voor de overheersende normen en de druk van geërfde tradities voorkwamen dat. Onder hen was tevens H’amzah ibn ‘Abdoe l-Moettalib (moge Allah tevreden met hem zijn), de oom van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) die tegelijkertijd zijn zoogbroer was (m.a.w. zij kregen van dezelfde vrouw borstvoeding).

H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) was volledig op de hoogte van de grootsheid van zijn neef en van de waarheid waar hij mee kwam. Hij kende hem niet alleen als zijn neef, maar ook als een broer en vriend, want zij behoorden tot dezelfde generatie. Zij speelden altijd samen en gingen zij aan zij door het leven. Maar tijdens hun tienerjaren verlieten zij elkaar; ieder op zijn eigen manier gaven zij vorm aan hun leven: H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) prefereerde het leven van plezier, en probeerde een plaats onder de prominente leiders van Qoeraysh en Mekkah in te nemen, terwijl Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) het leven leidde van afzondering, ver weg van de menigte en in een diepe spirituele meditatie die hem op de Waarheid voorbereidde.

Ondanks het feit dat elk van hen een andere levenswijze had, was H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) altijd op de hoogte van de deugden van zijn vriend en neef. Deze deugden hielpen Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om een speciale plaats in de harten van de mensen te winnen. 

Op een dag ging H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zoals gewoonlijk naar buiten. Bij de Ka’bah aangekomen kwam hij een aantal nobelen van de Qoeraysh tegen. Hij ging bij hen zitten en luisterde naar hun onderwerp van gesprek. Het bleek dat zij over Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zaten te praten. Voor de eerste keer zag H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) dat zij bezorgd waren over de boodschap die zijn neef aan het verkondigen was. Hun gesprek kenmerkte zich door bitterheid en woede. Voorheen hadden zij er nooit aandacht aan besteed - tenminste, zo deden zij het voorkomen - maar op die dag waren hun gezichten verontwaardigd en agressief.

H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) lachte om hun geklets en beschuldigde hen van overdrijving. Aboe Djahl zei tegen zijn metgezellen dat H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) het beste in staat was om het gevaar van zijn neef in te schatten en dat hij met opzet het gevaar onderschatte, totdat de Qoeraysh niet meer op hun hoede zouden zijn. Vervolgens zouden zij op een dag wakker worden en tot het besef komen dat zijn neef de complete controle over hen had genomen.

Zij bleven maar praten en dreigen terwijl H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) daar zat, soms lachend en soms fronsend. Toen zij uiteengingen, stond hij bol van de ideeën die zij in zijn aanwezigheid bespraken met betrekking tot de kwestie van zijn neef.

Dagen gingen voorbij en het gefluister van de Qoeraysh over de boodschap van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) werd steeds sterker. Later werd het gefluister provocatie en H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zag dit allemaal van een afstand aan. De serene en standvastige houding van zijn neef tegenover de provocaties stelde hem voor een raadsel. Zo’n houding was zeer ongewoon voor de Banie Qoeraysh, die om hun kracht en aanval bekend stonden. 

Zelfs als de harten van de mensen overmand zouden kunnen worden door twijfel aan de grootsheid en waarachtigheid van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zou deze twijfel nooit het hart van H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) kunnen overmannen; hij kende de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) namelijk het beste vanaf zijn jeugd tot aan zijn trotse, eerlijke volwassenheid. H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) kende Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) beter dan zichzelf, aangezien zij samen hadden geleefd, samen waren opgegroeid en hun krachten gezamenlijk hadden ontwikkeld. Het leven van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was zo puur en duidelijk als het zonlicht. Het kwam nooit bij H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) op dat Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) een fout kon maken of een verkeerde daad in zijn leven kon begaan. Hij zag Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) nooit kwaad, hopeloos, gierig, zorgeloos of instabiel.

H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) was niet alleen fysiek sterk, maar ook wijs en hij had een sterke wil. Daarom was het natuurlijk voor hem om een man te volgen in wiens eerlijkheid en waarheidsgetrouwheid hij volledig geloofde. Aldus hield hij een geheim in zijn hart dat snel openbaar zou worden gemaakt.

Toen kwam de dag dat H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn huis verliet en richting de woestijn ging en zijn boog meenam om zijn favoriete sport te beoefenen (hij was namelijk zeer behendig in het jagen). Het grootste gedeelte van de dag verbleef hij in de woestijn. Op de terugweg liep hij zoals gewoonlijk om de Ka’bah. Vlakbij de Ka’bah zag een vrouwelijke bediende van ‘Abdoellaah ibn Djoed’aan hem en zei: “O Aboe ‘Oemaarah! Jij hebt niet gezien wat jouw neef is overkomen door de handen van Aboe Al-H’akam ibn Hishaam. Toen hij Moh’ammed daar (bij de Ka’ bah) zag zitten, heeft hij hem namelijk pijn gedaan en voor allerlei slechte namen uitgemaakt en hij behandelde hem zeer slecht.” Zij ging verder en legde uit wat Aboe Djahl de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) had aangedaan.

H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) luisterde zeer aandachtig en pauzeerde een paar ogenblikken. Hij pakte vervolgens met zijn rechterhand zijn boog en deed hem om zijn schouder. Hij liep met snelle en regelmatige stappen richting de Ka’bah en hoopte dat hij Aboe Djahl daar tegen zou treffen.

Zodra hij de Ka’bah bereikte, merkte hij Aboe Djahl op die in de tuin zat tussen de nobelen. H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) liep rustig naar Aboe Djahl en sloeg zonder pardon met zijn boog op zijn hoofd, totdat zijn huid scheurde en begon te bloeden. Tot ieders verbazing schreeuwde H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn): “Durf jij Moh’ammed te beledigen, terwijl ik zijn religie volg en ik zeg wat hij zegt? Kom en neem wraak op me. Sla me als je kan.” Voor een ogenblik vergaten de mensen hoe hun leider - Aboe Djahl - werd beledigd en werden als een donderslag bij heldere hemel getroffen door het nieuws van H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn), dat hij de religie van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) omarmde. Had H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zich daadwerkelijk tot de Islaam bekeerd, terwijl hij de sterkste en meest waardige jongeman van de Qoeraysh was?

Tegen zo’n vernietigende ramp waren de Qoeraysh hulpeloos, want de bekering van H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zou het ongetwijfeld voor de elite van de Qoeraysh veel aantrekkelijker hebben gemaakt om hetzelfde te doen; als gevolg daarvan zou de boodschap van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gesteund worden en genoeg solidariteit vinden totdat de Qoeraysh op een dag wakker zouden worden en zouden moeten aanschouwen hoe hun goden vernietigd werden.

Waarlijk, H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) was bekeerd en hij openbaarde zijn bekering die hij zo lang in zijn hart verborgen hield. En weer nam H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn boog en deed hem om zijn schouder. Met stevige stappen en vol kracht verliet hij de plaats. Hij liet iedereen verbouwereerd achter, waaronder Aboe Djahl die het bloed, dat uit zijn hoofdwond stroomde, aan het afvegen was. H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) bezat een scherp inzicht en een helder bewustzijn. Hij ging naar huis en nadat hij bijgekomen was van al hetgeen die dag was gebeurd, ging hij zitten en begon erover na te denken. Hij had zijn bekering aangekondigd op een moment van verontwaardiging en woede. Hij haatte het om zijn neef beledigd en onrechtvaardig behandeld zien te worden, en er was niemand die hem kon helpen. Maar was dit de juiste manier voor iemand om van de religie van zijn ouders te veranderen en een nieuwe religie te omhelzen, waar hij niet eens bekend mee was en waarvan hij de werkelijkheid nog moest ontdekken? Het was waar dat H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) nimmer twijfels had over de integriteit van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Maar kan een persoon een nieuwe religie omhelzen met al haar verantwoordelijkheden in een moment van woede, zoals H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) had gedaan?

En het was waar dat hij in zijn hart groot respect had voor de nieuwe boodschap die zijn neef droeg, maar wat is de juiste tijd om deze religie te accepteren als het voorbestemd was om het te accepteren? Was het een moment van verontwaardiging en woede, of een moment van diepe overpeinzing? Aldus dacht hij met een heldere geest na over de hele situatie. 

H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) begon na te denken en bracht vele rusteloze dagen en slapeloze nachten door. Wanneer iemand de waarheid probeert te verwerven door de kracht van het bewustzijn, wordt onzekerheid een middel voor kennis, en dit gebeurde met H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn). Hij gebruikte zijn bewustzijn om de Islaam te onderzoeken en woog de nieuwe religie af tegenover de oude. 

Vervolgens begon hij twijfels te krijgen door zijn aangeleerde nostalgie voor de religie van zijn vader en door de natuurlijke vrees voor iets nieuws; al zijn herinneringen van de Ka’bah, de goden, de afbeeldingen en de hoge religieuze status die deze beelden bij de Qoeraysh hadden. 

Voor hem was het ontkennen van deze geschiedenis en de oude godsdienst als een diepe kloof die overwonnen moest worden. H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) was verbaasd hoe een man de religie van zijn vader zo vroeg en zo snel kon verlaten. 

Hij kreeg spijt van hetgeen hij had gedaan, maar ging toch verder met zijn zoektocht. Op dat moment realiseerde hij zich dat zijn bewustzijn niet genoeg was en dat hij oprecht moest vertrouwen op de ongeziene kracht. Aangekomen bij de Ka’bah begon hij te bidden en smeekbeden naar de hemel te richten, zoekend naar hulp om naar het rechte Pad geleid te worden.

Laten we horen hoe hij zijn eigen verhaal verteld: “Ik kreeg spijt dat ik de religie van mijn vader en familie had verlaten, en ik was in een verschrikkelijke staat en kon niet slapen en riep Allah aan om mijn hart voor het juiste te openen en alle twijfels weg te nemen. Allah beantwoordde mijn gebed en vulde mijn hart met geloof en zekerheid. In de ochtend ging ik naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en informeerde hem over mijzelf, en hij bad naar Allah om mijn hart stabiel te maken in deze religie.” En zo bekeerde H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zich tot de Islaam, de religie van zekerheid.

Allah (de Verhevene) steunde de Islaam middels de bekering van H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn). Hij was sterk in het verdedigen van de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en de hulpelozen onder de metgezellen. Toen Aboe Djahl hem tussen de moslims zag, wist hij dat een oorlog onvermijdelijk was, en daarom begon hij de Qoeraysh te steunen om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen te vernietigen. Hij wilde zich voorbereiden op een burgeroorlog om zijn hart, dat vol met woede en bitterheid zat, te luchten.

H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) was natuurlijk niet in staat om alle aanvallen alleen af te weren, maar zijn bekering was een schild voor de moslims dat hen beschermde, en het was de eerst bron van aantrekkingskracht voor vele stammen om zich tot de Islaam te bekeren. De tweede bron was de bekering van ‘Oemar ibn Al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn). Nadien bekeerden grote groepen zich tot de Islaam. Vanaf zijn bekering wijdde H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn hele leven en kracht aan Allah (de Verhevene) en Zijn religie, totdat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem de nobele titel gaf: “De leeuw van Allah en Zijn boodschapper.” Soebh’aana llaah, wat een eer om deze titel te dragen.

In het volgende deel gaan we kijken hoe zijn reis naar Allah (de Verhevene) verder verliep.

Het leger van Qoeraysh dat verslagen was, ging ondergedompeld in teleurstelling terug naar Mekkah. Het hart van Aboe Soefyaan was gebroken en hij verliet met gebogen hoofd het slagveld en liet achter: Aboe Djahl, ‘Oetbah ibn Rabi’ah, Oemayyah ibn Khalaf, ‘Oeqbah ibn Abie Moet’iem, Al-Aswad ibn ‘Abdoe l-Asad Al-Makhzoemi, Al-Walied ibn ‘Oetbah, Al-Nafr ibn Al-H’aarith, Al-‘Aas ibn Sa’ied, Tam’mah ibn ‘Addiy en tientallen andere vooraanstaanden van Qoeraysh.

Wat de Qoeraysh overkwam werd niet gemakkelijk geaccepteerd. Zij begonnen direct bij aankomst in Mekkah met het voorbereiden van een leger en brachten alle krachten bijeen om hun eer en de doden te wreken. Zij stonden erop om een vervolg te geven aan de oorlog. Zo gebeurde het dat tijdens het slagveld bij Oeh’oed heel Qoeraysh, samen met hun bondgenoten, onder leiding van Aboe Soefyaan te oorlog trokken. De leiders van de Qoeraysh hadden het tijdens het slagveld voornamelijk op twee personen gemunt: de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn).

Voordat zij te oorlog trokken, hadden zij al de persoon uitgekozen die de moord op H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) moest plegen. Het was een slaaf uit Ethiopië die uitzonderlijk goed met speren kon gooien. Zij hadden als beloning zijn vrijheid in het vooruitzicht gesteld. Wah’shiy was de slaaf van Djoebayr Ibn Moet’iem. De oom van Djoebayr werd tijdens Bedr gedood. “Ga met het leger en als jij H’amzah vermoordt dan ben jij vrij,” zei Djoebayr tegen zijn slaaf. Vervolgens stuurden zij Wah’shiy naar Hind bint ‘Oetbah, de vrouw van Aboe Soefyaan, om hem nog meer moed in te spreken om H’amzah te vermoorden. Er werd namelijk gezegd dat haar vader, oom, broer en zoon, door de handen van H’amzah de dood hadden gevonden. Het enige wat zij wilde was het hoofd van H’amzah, ten koste van alles. Zij spendeerde dagen voor de strijd om al haar woede in Wah’shiy’s hart te pompen en maakte tegelijkertijd snode plannen. Zij beloofde hem, indien hij H’amzah vermoorde, haar mooiste sieraden. Met haar haatvolle vingers hield zij haar waardevolle oorbellen van parels omhoog en een aantal gouden kettingen om haar nek en staarde naar hem en zei: “Dit is allemaal voor jou als jij H’amzah doodt.”  Wah’shiy begon hierdoor te watertanden en zijn ziel verlangde naar de strijd om zo zijn vrijheid te verkrijgen, en dat hij de juwelen die de nek sierden van één van de leidende vrouwen van Qoeraysh, de vrouw van de leider en de dochter van de meester zou krijgen. De strijd bij Oeh’oed begon en H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) bevond zich al snel met zijn oorlogsuitrusting, met op zijn borst een struisvogelveer,  in het midden van het slagveld. Hij bewoog zich over het hele slagveld en elke vijand die hij tegenkwam was voorbestemd om door het zwaard van H’amzah te worden gedood. Het was alsof de dood op zijn bevel reageerde. Het was alsof hij het beval voor hen en het hen daarna direct naar het hart ging.

De moslims stonden op het punt om de overwinning naar zich toe te trekken. Echter, de moslimboogschutters verlieten hun plaatsen op de berg om een deel van de oorlogsbuit, die de Qoeraysh achterlieten, te pakken. Dit was een grote fout van de moslims waardoor de strijd een vernietigende wending voor de moslims nam. Hadden zij hun plaatsen niet verlaten, dan had de cavalerie van de Qoeraysh, onder leiding van Khaalid ibn Al-Walied (die toen nog geen moslim was), geen kans gekregen om een opening te vinden en was de strijd in een gigantisch graf voor de Qoeraysh geëindigd.

Maar de cavalerie vond een opening en vielen de moslims bij verrassing van achter aan en begonnen met hun bloeddorstige zwaarden op de moslims in te slaan. De moslims probeerden zichzelf nog te verweren, maar de aanval was te gewelddadig. H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) zag dit allemaal gebeuren en begon de vijanden nog meer en nog krachtiger aan te vallen. Wah’shiy aanschouwde de hele situatie en hield H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) goed in de gaten, wachtend op het juiste moment. Laten we horen hoe Wah’shiy zelf de situatie omschreef:

“Ik was een Abbysenische (Ethiopische) man die gewend was om de speer op een Abbysenische manier te gooien die bijna nooit zijn doel miste. Toen de legers elkaar ontmoetten zocht ik naar H’amzah totdat ik hem vond in het midden van de menigte als een enorme kameel. Hij doodde iedereen die om hem heen stond met zijn zwaard. Niemand kon hem stoppen. Bij Allah, ik bereidde me voor op hem, ik wilde hem. Ik verschool me achter een boom zodat ik hem kon aanvallen of dat hij dichtbij mij in de buurt kwam. Op dat moment naderde Sabaa‘oe ibn ‘Abd al-‘Oezaa en hij was mij voor. H’amzah staarde naar hem en riep: “Kom naar mij, jij zoon van de besnijder!” Hij raakte hem direct op het hoofd. Toen bewoog ik mijn speer tot ik volledig de controle erover had en gooide. De speer penetreerde hem via de rug en kwam er aan de voorkant tussen zijn benen uit. Hij stond op om mij te naderen maar was daartoe niet in staat en stierf daarna snel. Ik wilde niets meer met hem te maken hebben. Ik vermoordde hem alleen om vrij te zijn. 

Toen ik naar Mekkah terugkeerde, lieten ze me vrij. Ik bleef daar totdat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) Mekkah op de dag van de verovering binnentrad. Ik vluchtte toen naar At-Taa-ief. Toen een delegatie van At-Taa-ief naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ging om zich te bekeren naar de Islaam, hoorde ik verschillende mensen zeggen dat ik naar Syrië of Jemen moest gaan of naar een andere plaats. Terwijl ik ontzettend bezorgd was, zei een man tegen mij: “Wee jou! De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) doodt nooit iemand die zijn geloof binnentreedt.” Ik ging toen naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) in Al-Maa-iedah en op het moment dat hij mij voor het eerst zag gaf ik al mijn ware eed. 

Toen hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) mij zag, zei hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Ben jij het Wah’shiy?” Ik zei: “Ja, boodschapper van Allah.” Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Vertel me, hoe heb jij H’amzah vermoordt?” Ik vertelde het hem en toen ik klaar was zei hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Wee jou! Verdwijn uit mijn gezicht en toon jouw gezicht nooit meer aan mij.” Vanaf die tijd ontweek ik altijd de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), waar hij ook naartoe ging, totdat hij stierf. Nadien, toen de moslims Moesaylimah de leugenaar bevochten tijdens het slagveld bij Al-Yamaamah, ging ik met hen mee. Ik nam dezelfde speer waarmee ik H’amzah vermoordde met me mee. Toen de legers elkaar ontmoetten, zag ik Moesaylimah met zijn zwaard in zijn hand staan. Ik bereidde me op hem voor en bewoog mijn speer totdat ik de volledige controle erover had en  gooide, en het ging zijn lichaam binnen.. Zoals ik met deze speer de beste van de mensen, H’amzah, (de beste der mensen is de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem). De woorden zijn hier meer bij wijze van uitdrukking; namelijk dat H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) één van de grootste krijgers en vooraanstaanden was onder de moslims bij de slag bij Oeh’oed. Hij was de oom van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem), degene die zo erg gevreesd werd door de ongelovige Qoeraysh en wiens zwaard vele leiders van het ongeloof doorkliefd hebben. Zo ook was Moesaylimah één van de slechtsten in die tijd omdat hij het profeetschap claimde na het overlijden van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem)) heb vermoord, ik hoop dat Allah mij vergeeft, zo heb ik ook hiermee de slechtste van de mensen vermoordt.” 

Aldus stierf de leeuw van Allah en van Zijn boodschapper als een grote martelaar. Zijn dood was ongewoon, net zoals zijn leven, want voor zijn vijanden was het niet genoeg dat hij werd gedood. Zij offerden alle mannen en geld van de Qoeraysh op voor een strijd om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn oom H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn).

Hind bint ‘Oetbah, de vrouw van Aboe Soefyaan, beval Wah’shiy om de lever van H’amzah naar haar toe te brengen. Hij gaf gehoor aan haar dierlijke verlangen. Toen hij naar haar terugkeerde, bracht hij haar de lever met zijn rechterhand en tegelijkertijd nam hij met zijn linkerhand de kettingen als beloning voor zijn voltooide taak… Hind, wiens vader tijdens de veldslag bij Bedr werd gedood en wiens man de leider was van het polytheïsten-leger, kauwde op de lever van H’amzah, hopende dat hierdoor haar hart zou opluchten. Alleen de lever was te taai voor haar tanden en zij spuugde het uit, vervolgens stond zij op en zei een gedicht:

Voor Bedr hebben wij jou beter betaald.

In een oorlog stralender dan die andere.

Ik was niet geduldig om de moord op ‘Oetbah, mijn zoon en mijn broer te wreken.

Mijn beloften zijn vervuld, mijn hart is voor eeuwig opgelucht.

De strijd eindigde en de polytheïsten zadelden hun kamelen op en vertrokken terug naar Mekkah. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen bekeken het slagveld op zoek naar de martelaars. Daar, in het hart van de vallei, bekeek de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de gezichten van zijn metgezellen die hun zielen opofferden voor hun Heer en hun levens hadden gegeven als een waardevolle opoffering voor Hem.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) stond plotseling op en staarde verontrustend naar wat hij zag. Hij drukte stevig zijn tanden op elkaar en sloot zijn ogen. Hij kon niet geloven dat de Arabische morele code zo wreed kon zijn, waarbij een dood lichaam op een dergelijke vreselijke manier werd verminkt zoals het geval was met zijn oom, de leeuw van Allah, H’amzah ibn ‘Abdoe l-Moettalib (moge Allah tevreden met hem zijn). De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) opende zijn glinsterende ogen en keek naar het dode lichaam van zijn oom en zei: “Ik zal nooit een groter verlies in mijn leven hebben dan die van jou. Ik ben nog nooit zo razend geweest als dat ik nu ben.”

Vervolgens wendde hij zich naar de metgezellen en zei: “Het is alleen omwille van Safiyyah (de zuster van H’amzah) dat zij moet rouwen en dat het na mijn dood als een praktijk genomen moet worden. Anders had ik bevolen om hem zo te laten zonder te begraven, zodat hij in de buiken van de beesten en in de kroppen van vogels zou zijn. Als Allah het voor me heeft voorbestemd om over de Qoeraysh te zegevieren, dan zal ik dertig van hen in stukken snijden.”

Hierdoor begonnen de metgezellen te schreeuwen: “Bij Allah, als wij hen op een dag overwinnen, dan snijden wij hen op een manier zoals nog geen enkele Arabier voor ons heeft gedaan!” Maar Allah (de Verhevene) eerde H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) door zijn dood te gebruiken als een grote les voor de moslims om rechtvaardig en genadevol te zijn. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) had nauwelijks zijn dreigende woorden geuit, of Allah (de Verhevene) openbaarde al het volgende vers: “Nodig uit tot de Weg van jouw Heer, met wijsheid en goed onderricht, en wissel met hen van gedachten op de beste wijze. Voorwaar, jouw Heer weet het best wie van Zijn Weg afgedwaald is en Hij weet beter wie de recht geleiden zijn. En wanneer jullie bestraffen, bestraft dan in overeenstemming met wat jullie aangedaan is. Maar als jullie geduldig zijn is dat zeker beter voor de geduldigen. En wees geduldig (O Moh’ammed) en jij bent slechts geduldig door Allah. En treur niet over hen en wees niet benauwd voor wat zij beramen.” Soerat An-Nah’l (16), aayah 125-127.

De openbaring van deze verzen in deze situatie was de beste manier om H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) te eren. Zoals eerder al vermeld is, hield de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zeer veel van hem omdat hij niet alleen zijn oom was, maar ook zijn broeder in opvoeding, zijn speelgenoot tijdens zijn jeugd en zijn beste vriend gedurende zijn hele leven.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kon geen betere afscheid voor hem bedenken dan voor hem te bidden tussen de martelaren. Het lichaam van H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) werd naar de plaats gebracht waar de gebeden voor de martelaren zou plaats vinden. Op dezelfde plaats die getuige was van zijn moed en die zijn bloed omhelsde. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen baden voor hem, vervolgens brachten zij een andere martelaar naast H’amzah en baden zij voor hen. Toen namen zij de martelaar weg en brachten een andere martelaar naast H’amzah en baden voor hen, enz. Zij brachten alle martelen, de één na de ander. Op die dag hadden ze zeventig maal voor H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) gebeden.

Op zijn weg terug van het slagveld, hoorde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de vrouwen van Banie ‘Abd al-ashhal wenen over hun martelaren en zei: “Maar H’amzah heeft niemand die voor hem weent.” Sa’ied ibn Mo’aadz hoorde dit en dacht dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) tevreden zou zijn als de vrouwen over zijn oom weenden. Hij haastte zich naar de vrouwen van Banie ‘Abdoe l-Ashhal en beval hen over H’amzah te wenen. Toen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) dit hoorde zei hij: “Dit bedoelde ik niet. Ga terug, moge Allah genade met jou hebben. Er zal geen gehuil meer zijn.” De metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) begonnen hun lofprijzingen over H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) en zijn deugden te noemen. De poëet H’asan ibn Thaabit, ‘Abd Allah ibn Rawaadah, Safiyyah (de zus van H’amzah en de tante van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem)) hebben verschillende gedichten over H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) gesproken. 

Maar de beste woorden die over H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) gezegd werden, waren die van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) toen hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem tussen de martelaren zag: “Moge Allah genade met jou hebben. Jij was, zover ik weet, altijd bloedrelaties aan het verenigen en deed allerlei vormen van goede daden.”

Het verlies van H’amzah (moge Allah tevreden met hem zijn) was groot en niets kon de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) troosten. Maar tot zijn verrassing bood Allah (de Verhevene) hem de beste troost. Toen hij van Oeh’oed terugkwam en naar huis liep, zag hij een vrouw van de Banie Dienaar wiens man, vader en broer tijdens de veldslag werden gedood. Zij vroeg de terugkerende moslimsoldaten over de strijd. 

Toen zij haar vertelden over de dood van haar vader, man en broer, vroeg zij vervolgens met een nerveuze stem: “En de profeet van Allah?” zij zeiden: “Het gaat goed zoals jij het voor hem wenst.” Zij zei: “Laat me zien, laat me naar hem kijken.” 

Zij stonden langs haar totdat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kwam en toen zij hem zag zij zei: “Als jij veilig bent, dan zijn alle andere rampen van geen belang.” En dit was de beste troost voor de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Hij lachte om deze ongewone situatie die geen vergelijkenis had in loyaliteit en toewijding. Een arme hulpeloze vrouw verloor in een uur haar vader, man en broer, en haar reactie op het nieuws, dat als het op een berg was gevallen de berg zou laten instorten, was: “En de profeet van Allah?”

Dit was duidelijk door Allah (de Verhevene) gepland om Zijn profeet te troosten voor de dood van de leeuw van Allah en de martelaar der martelaren, H’amzah, moge Allah hem genadig zijn. 

Maandblad Wij Moslims, Jaargang 4, nr. 8


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN