Bibliotheek

Gapen en niezen, we doen het allemaal

Door Aboe Yoesoef
892 keer gelezen

Gapen en niezen, we doen het allemaal

Alle lof zij Allah, de Heer der werelden. Allah’s zegeningen en vrede zij met de profeet Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zijn familie en metgezellen en iedereen die hun voetstappen volgt tot aan de Laatste Dag. Voorts:

Gapen

Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Gapen is van Shaytaan (Satan) en als iemand van jullie gaapt, laat hem het zo veel mogelijk onderdrukken, want als iemand van jullie (tijdens het gapen) ‘haa’ zegt (d.w.z. geluid maakt tijdens het gapen), dan zal de Shaytaan hem uitlachen.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie.

Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft ook overgeleverd dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Niezen is van Allah (de Verhevene) en gapen is van Shaytaan. Als iemand van jullie gaapt, laat hem zijn hand voor zijn mond houden. Als hij ‘ah, ah’ zegt (een geluid maakt tijdens het gapen), dan zal Shaytaan in zichzelf lachen.” Aboe ‘Iesaa heeft gezegd: “Dit is een H’asan Sah’ieh’ H’adieth.” (Soenen At-Tiermiedzie, nr. 2746; als H’asan (goed) geclassificeerd door al-Albaanie in Sah’ieh’ Al-Djaamie’, 4130.)

Aboe Sa’ied Al-Khoedrie heeft overgeleverd dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Als iemand van jullie gaapt, laat hem zijn mond bedekken zodat de Shaytaan (er) niet binnengaat.” Aboe Daawoed.

Aboe Sa’ied al-Khoedri heeft ook overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Als iemand van jullie de drang voelt om te gapen, laat hem zo veel mogelijk weerstand bieden zodat de Shaytaan zijn mond niet binnengaat.” Imaam Ah’mad. Volgens een andere overlevering, verhaald door Imaam Ah’mad, gaat de Shaytaan naar binnen als een persoon gaapt. Sah’ieh’ Al-Djaamie’, 426.

Er is ook door Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) overgeleverd in een Sah’ieh’ h’adieth van Al-Boekhaarie dat Allah (de Verhevene) houdt van niezen en niet houdt van gapen. De reden waarom Allah (de Verhevene) niet houdt van gapen is omdat gapen normaal gesproken luiheid en een overvolle maag aanduidt. We dienen het gapen dus zoveel mogelijk te vermijden en geen geluid te maken tijdens het gapen zodat de Shaytaan ons niet uitlacht. We moeten proberen onze kaken op elkaar te houden en onze hand voor de mond te houden.

Sommigen mensen menen dat ze na het gapen “A’oedzoe biellaahie min as-Shaytaan ar-Radjiem (ik zoek mijn toevlucht bij Allah (de Verhevene)  tegen de Shaytaan, de verworpene)” moeten zeggen. Sheikh Sa`d al-Shoewayrikh heeft hierover gezegd: “Ik ben nooit een verwijzing in de Soennah tegengekomen die dit ondersteunt.”

We kunnen wat hierboven staat als volgt samenvatten:

1. De Shaytaan zet de mens aan om te gapen, wat een aanduiding is van luiheid en traagheid.

2. De Shaytaan gaat bij de persoon die gaapt naar binnen.

3. De Shaytaan lacht de persoon uit door zijn lelijke verschijning.

4. We dienen het gapen zo veel mogelijk te onderdrukken.

5. Als we dan toch moeten gapen, dienen we onze hand voor de mond te houden en geen geluid te maken.

We dienen punt 4 en 5 in praktijk te brengen, vooral tijdens het verrichten van het gebed.

Nu kan men zich afvragen waarom we tijdens de maand Ramadhaan toch moeten gapen, ondanks dat de Shayaateen dan vastgeketend worden. 

Dat het gapen van de Shaytaan is, betekent dat de Shaytaan ervan houdt om een persoon te zien die gaapt omdat hij er anders uitziet en daarom lacht hij hem uit. Het betekent niet dat de Shaytaan degene is die een persoon laat gapen. Tevens is er gezegd dat het gapen aan Shaytaan toegeschreven wordt omdat gapen o.a. komt door de volheid van de maag, wat luiheid veroorzaakt. An-Nawawie (moge Allah (de Verhevene) hem genadig zijn) heeft gezegd: “Gapen wordt toegeschreven aan de Shaytaan omdat het opwellingen en begeerten bevordert, die voortkomen uit de zwaarheid van het lichaam, buitensporige ontspanning en een overvolle maag. Wat hier dus mee bedoeld wordt, is een waarschuwing tegen de zaken die hiertoe leiden: o.a. het te veel eten.” Aboe Karima Miqdad Ibn Ma’dikarib (moge Allah tevreden met hem zijn) vertelde dat hij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hoorde zeggen: “Niemand vult een slechter vat dan zijn maag. Er zijn maar een paar happen nodig voor een persoon om zijn rug recht te houden. Maar als hij zijn maag wenst te vullen dan moet hij hem in drie delen verdelen en eenderde met voedsel vullen, eenderde met water en eenderde leeg laten om gemakkelijk te kunnen ademhalen.” (Imaam At-Tiermiedzie heeft deze overlevering vermeld en gezegd dat ze authentiek is).

Al-Mannaawie (moge Allah (de Verhevene) hem genadig zijn) heeft gezegd: “Het wordt aan hem (de Shaytaan) toegeschreven omdat hij degene is die oproept om aan de begeertes toe te geven. Wat hier bedoeld wordt, is een waarschuwing tegen de zaken die hiernaar leiden, wat het te veel eten is, waardoor het lichaam te zwaar en te moe aanvoelt om handelingen van aanbidding te verrichten.” 

Kortom, er dient geen verwarring te bestaan over het gapen van de mensen in de Ramadhaan, ondanks dat de duivels geketend zijn, want wanneer gezegd wordt dat het gapen van de Shaytaan komt, wordt er bedoeld dat hij hiervan houdt. Het feit dat hij ervan houdt, betekent niet dat hij niet geketend is, dit kan namelijk zelfs gebeuren als hij geketend is.

Gebaseerd op de andere mening dat dit gebeurt door de invloed van de Shaytaan, direct danwel indirect, is er gezegd dat de duivels die vastgeketend worden tijdens de maand Ramadhaan de maarids onder de duivels zijn (d.w.z. de sterke duivels), en dat de anderen blijven zoals ze zijn. (Dit verklaart ook waarom je tijdens de maand Ramadhaan toch ezels kunt horen balken en honden kunt horen blaffen in de nacht. In de Soennah is namelijk overgeleverd dat deze dieren deze geluiden maken wanneer zij duivels zien). Dus het gapen kan worden veroorzaakt door degenen die niet vastgeketend zijn, volgens deze tweede standpunt.

Niezen

Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Allah (de Verhevene) houdt van niezen en heeft een afkeer van gapen, dus als iemand van jullie niest en Allah (de Verhevene) prijst (door te zeggen al-h’amdoe lillaah, alle lof is voor Allah (de Verhevene)), is het verplicht voor elke moslim die hem hoort om tegen hem te zeggen: Yarh’amoeka llaah (moge Allah (de Verhevene) genade met u hebben). Wat het gapen betreft, dit is van de Shaytaan, dus als iemand van jullie de drang voelt om te gapen, dient hij het zoveel mogelijk te onderdrukken, want als iemand van jullie gaapt, lacht de Shaytaan hem uit.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie.

Het is ook door Aboe Hoerayrah (moge Allah (de Verhevene) tevreden met hem zijn) overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Als iemand van jullie niest, laat hem al-h’amdoe lillaah zeggen, en laat zijn broeder of metgezel zeggen: Yarh’amoek Allaah. En als hij tegen hem Yarh’amoeka llaah zegt, laat hem zeggen: Yahdiekoem Allaahoe wa yoeslieh’oe baalakoem (moge Allah (de Verhevene) u leiden en uw denken corrigeren).” Overgeleverd door Al-Boekhaarie.

Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) verhaalde dat als de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) dacht dat hij moest niezen, hij zijn mond met zijn hand of met kleding bedekte om het geluid te onderdrukken of te verminderen.” Aboe Daawoed en At-Tiermiedzie.

Niezen brengt de zegening van verlichting voor een persoon doordat een krachtige luchtstoot slijm en ongerechtigheden door de neus en mond naar buiten drijft. Deze krachtige luchtstoot wordt veroorzaakt door een reinigingsreflex die volgt op prikkeling van het slijmvlies van de neus. Als deze stoffen in de mond- of neusholte zouden blijven, dan kunnen zij pijn en ziektes veroorzaken. Daarom leert de Islaam ons om Allah (de Verhevene) te prijzen voor deze zegening en voor het feit dat het lichaam nog steeds intact is na deze schok die hem deed schudden als een aardbeving, want het niezen veroorzaakt een storende beweging in het lichaam. Er is gezegd (wat betreft de oorsprong van het woord “tashmiet” wat hier vertaald is als “het zeggen van Yarh’amoek Allaah”, maar de oorspronkelijke betekenis is het tegen iemand zeggen zich te verheugen over de ‘tegenspoed’ van iemand anders): dit is tegen hem zeggen om verheugd te zijn dat hij de Shaytaan geïrriteerd heeft door Allah (de Verhevene) te prijzen voor de zegening van het niezen. Als een persoon Allah (de Verhevene) noemt en prijst, irriteert dit de Shaytaan op verschillende manieren, bijvoorbeeld:

- het niezen zelf, waar Allah (de Verhevene) van houdt; 

- het prijzen van Allah (de Verhevene) hiervoor; 

- de smeekbede van de moslim voor genade voor degene die niest;

- en zijn smeekbede voor hem om geleid te worden.

Dit alles irriteert de Shaytaan en maakt hem boos, dus de gelovige dient zich te verheugen over deze irritatie van zijn vijand. Het smeken om genade voor degene die niest wordt tashmiet genoemd, omdat het aantoont dat hij verheugd dient te zijn over de kwelling van zijn vijand. Dit is een goede betekenis waaraan de mensen dienen te denken wanneer zij niezen of Yarh’amoeka llaah zeggen tegen degene die niest, en zij dienen de zegening van het niezen voor het lichaam en de geest te waarderen, en te begrijpen waarom Allah (de Verhevene) hiervan houdt. 

De geleerde Ibn Moeflih’ al-H’anbali (moge Allah (de Verhevene) hem genadig zijn) verhaalde dat Imaam Ibn Hoebayrah gezegd heeft: “Ar-Raazi (Moh’ammed ibn Zakariyah ar-Razi (850–923 n.C.) was een beroemde Islamitische arts in Bagdad. De Europeanen hebben zijn naam verbasterd naar Rhazes. Ar-Razi was één van de moslimgeleerden die eeuwenlang de dragers van de wetenschappelijke heelkunde waren in de tijd dat de Europeanen zeer onderontwikkeld waren. Nu lopen de Europeanen te pronken met de kennis die zij hebben overgenomen van o.a. de moslimgeleerden uit de Middeleeuwen en geven vele moslims het idee dat de Islaam achteruitgang is in plaats van vooruitgang. Maar deze moslims kennen hun geschiedenis niet goed en dienen deze eens goed te bestuderen zodat zij zich bewust worden van hun sprankelende geschiedenis waar de Europeanen nu op voortborduren) verhaalde van enkele artsen: niezen is geen teken van het begin van een ziekte, tenzij het vergezeld wordt door slijmvliesontsteking.” Ibn Hoebayrah zei: “Als een persoon niest is dit een aanwijzing van goede gezondheid, goede vertering en fysieke kracht, dus dient hij Allah (de Verhevene) te prijzen. Dit is waarom de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ons bevolen heeft om Allah (de Verhevene) te prijzen.” 

Het is ook belangrijk om te weten dat een moslim zich over dient te geven aan de teksten (Qor-aan en Soennah) en in overeenstemming daarmee dient te handelen zonder al te hard te proberen precies te begrijpen waarom een tekst iets beveelt of verbiedt. Hij dient te geloven dat Allah (de Verhevene) de Wijze en de Alwetende is, Die Zijn dienaren niets voorschrijft tenzij het in hun voordeel is, in dit leven en het volgende. Zo hoort de instelling van een ware moslim te zijn ten opzichte van de geboden en verboden van Zijn Schepper (de Verhevene). De basisregel voor moslims is het volgen van de bevelen, en als hij wat kennis heeft over de reden achter de bevelen; dan komt alle Lof Allah (de Verhevene) toe.

Er zijn verschillende manieren overgeleverd waarop iemand kan reageren op een persoon die niest en vervolgens Allah prijst (dus al-h’amdoe lillaah zegt):

Al-Boekhaarie heeft van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) overgeleverd dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Als iemand van jullie niest, laat hem al-h’amdoe lillaah (lof is voor Allah (de Verhevene)) zeggen, en laat zijn broeder of metgezel Yarh’amoeka llaah (moge Allah (de Verhevene) genade met u hebben) tegen hem zeggen. Als hij Yarh’amoeka llaah zegt, laat dan (degene die nieste) zeggen: Yahdiekoem Allaahoe wa yoeslieh’oe baalakoem (moge Allah (de Verhevene) u leiden en uw denken corrigeren).”

Imaam Al-Boekhaarie leverde in al-Adeb al-Moefrad (5033) van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) over dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Als iemand van jullie niest, laat hem dan al-h’amdoe lillaah ‘ala koelli haal (lof is voor Allah in alle situaties) zeggen, en laat zijn broeder of metgezel Yarh’amoeka llaah tegen hem zeggen. Als hij Yarh’amoeka llaah zegt, laat dan (degene die nieste) zeggen: Yahdiekoem Allaahoe wa yoeslieh’oe baalakoem.” Door al-Albaanie als Sah’ieh’ geclassificeerd in Sah’ieh’ Abi Daawoed.

Aboe Daawoed (5031) en At-Tiermiedzie (2740) leveren over dat Saalim ibn ‘Oebayd (moge Allah tevreden met hem zijn) gezegd heeft: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Als iemand van jullie niest, laat hem dan al-h’amdoe lillaah Rabb il-‘Aalameen (lof is voor Allah (de Verhevene), de Heer der werelden) zeggen, en laat degene die hem beantwoordt zeggen: Yarh’amoek Allaah, en laat hem dan Yaghfir Allaahoe lana wa lakoem (moge Allah (de Verhevene) ons en u vergeven) zeggen.” Als dha’ief geclassificeerd door al-Albaanie in Dha’ief Abi Daawoed. Maar hij classificeerde het als Sah’ieh’ in Sah’ieh’ al-Adeb al-Moefrad (715) met een mawqoof isnaad die eindigde bij ‘Abdoellaah Ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hem zijn). 

Er is overgeleverd dat Aboe H’amzah heeft gezegd: “Ik hoorde Ibn ‘Abbaas zeggen, toen iemand Yarh’amoeka llaah tegen hem zei: “ ‘Aafaana Allaah wa iyyaakoem min an-naar, yarhamoekoem Allaah (moge Allah (de Verhevene) ons en u redden van het Vuur; moge Allah genade met u hebben).” Door al-Albaanie als Sah’ieh’ geclassificeerd in Sah’ieh’ al-Adeb al-Moefrad, 955. 

Maalik leverde over in al-Moewatta-e (1800) van Naafi’ dat als ‘Abd-Allaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) nieste en er Yarh’amoeka llaah tegen hem gezegd werd, dat hij dan zei: “Yarh’amoena Allaahoe wa iyyaakoem wa yaghfir lana wa lakoem (moge Allah (de Verhevene) genade hebben met ons en u, moge Hij (de Verhevene) ons en u vergeven).” 

An-Nawawie zei in Sharh’ Moesliem: “Al-Qaadhi heeft gezegd: “De geleerden verschilden van mening wat betreft hoe iemand Allah (de Verhevene) dient te prijzen of antwoorden, en er bestaan verschillende overleveringen betreffende deze kwestie. Er is gezegd dat hij al-h’amdoe lillaah dient te zeggen, of al-h’amdoe lillaah Rabb il-‘Aalameen, of al-h’amdoe lillaah ‘ala koelli haal.” Ibn Djarier heeft gezegd: “Hij heeft de keus tussen deze drie. Dit is de juiste mening, hoewel zij het eens waren over het feit dat hij bevolen is om Allah (de Verhevene) te prijzen.”

Hij zei: “En zij verschilden ook van mening over hoe degene die niest dient te antwoorden op degene die Yarh’amoeka llaah zegt. Er is gezegd dat hij moet zeggen: Yahdiekoem Allaahoe wa yoeslieh’oe baalakoem, of dat hij moet zeggen: Yaghfir Allaahoe lana wa lakoem.” Maalik en al-Shaafi’ie zeiden: “Hij heeft de keus uit deze twee mogelijkheden. Dit is de juiste mening, en de h’adieth die ze noemden zijn Sah’ieh’.” Einde citaat.

Als iemand niest en vervolgens Allah (de Verhevene) niet prijst, dan verdient hij het niet dat men Yarh’amoeka llaah tegen hem zegt en dit is zelfs Makroeh (afkeurenswaardig, afgeraden). Het is overgeleverd in de twee Sah’ieh’s van Al-Boekhaarie en Moeslim dat Anas (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd: “Twee mannen niesten in de aanwezigheid van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Hij zei Yarh’amoeka llaah tegen één van hen maar niet tegen de ander. Degene waartegen hij het niet zei, zei: “Die en die nieste en u zei Yarh’amoeka llaah tegen hem, en ik nieste ook maar u zei het niet tegen mij.” Hij zei: “Hij zei al-h’amdoe lillaah en jij niet.” 

Aboe Moesa al-Ash’ari (moge Allah tevreden met hem zijn) verhaalde dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd heeft: “Als iemand van jullie niest en vervolgens Allah (de Verhevene) prijst, zeg dan Yarh’amoeka llaah tegen hem, maar als hij Allah (de Verhevene) niet prijst, zeg het dan niet.” Overgeleverd door Moeslim.

Als een niet-moslim niest en Allah (de Verhevene) prijst, dan dienen we als volgt te handelen: Aboe Moesa (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd dat de joden opzettelijk niesten in de aanwezigheid van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zodat hij zou reageren met: “Yarh’amoeka llaah (moge Allah (de Verhevene) genade met u hebben); maar hij zei: “Yahdiekoem Allaahoe wa yoeslieh’oe baalakoem (moge Allah (de Verhevene) u leiden en uw denken corrigeren).” Aboe Daawoed en At-Tiermiedzie.

Als een persoon moet niezen tijdens het gebed, dient hij toch Allah (de Verhevene) te prijzen door al-h’amdoe lillaah te zeggen. Als iemand, die zelf niet aan het bidden is, hem hoort, dan dient hij Yarh’amoeka llaah te zeggen, maar degene die nieste hoort niet te antwoorden. Van Fataawa al-Imaam An-Nawawie, blz. 50.

Maar wat dienen we te doen tijdens de khoetbah (preek) op vrijdag? Tijdens de khoetbah op vrijdag mag er niet gesproken worden. Dit wordt bewezen door o.a. de volgende h’adieth: 

Het is overgeleverd dat Aboe Dardaa-e heeft gezegd: “De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zat op de minbar  (preekstoel ) en sprak tot de mensen en hij reciteerde een vers. Oebayy ibn Ka’b (moge Allah tevreden met hem zijn) zat naast me, dus ik zei tegen hem: O Oebayy, wanneer is dit vers geopenbaard? Maar hij weigerde tegen mij te spreken, dus vroeg ik hem weer en hij weigerde te spreken, totdat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) (van de minbar) afkwam. Toen zei Oebayy tegen mij: “Jij hebt niets verworven van jouw Djoemoe’ah behalve loze kletspraat.” Toen de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) (het gebed) beëindigd had, ging ik naar hem toe en vertelde hem (wat er gebeurd was). Hij zei: “Oebayy had gelijk, als je jouw Imaam hoort spreken, blijf dan stil en luister aandachtig totdat hij klaar is.” Overgeleverd door Ah’mad, 20780; Ibn Maadjah, 1111; als Sah’ieh’ geclassificeerd door al-Boesayri en al-Albaanie in Tamaam al-Minnah, blz. 338. 

Dit toont aan dat het verplicht is om stil te blijven en aandachtig te luisteren tijdens de preek van het vrijdaggebed. Er kan een uitzondering gemaakt worden als iemand iets belangrijks tegen de Imaam wil zeggen of andersom; of als er een noodzaak is; bijvoorbeeld als de khatieb (degene die de khoetbah geeft) een fout maakt in het reciteren van een vers waardoor de betekenis verandert, of om te zorgen dat een blinde man niet valt, of dat de Imaam aan de verantwoordelijke persoon voor de geluidsapparatuur vraagt wat er aan de hand is als er zich een probleem met de luidsprekers voordoet etc.

Maar wat betreft het zeggen van Yarh’amoeka llaah tegen degene die niest of het teruggroeten met de Salaam terwijl de Imaam de khoetbah aan het geven is: de geleerden verschillen hierover van mening. Sommige geleerden geven toestemming om met de Salaam terug te groeten en het zeggen van Yarh’amoeka llaah tegen degene die niest terwijl de Imaam de khoetbah aan het geven is. Dit is de mening van Ah’med en Is-h’aaq. Maar sommige geleerden van onder de Taabi’ien en anderen beschouwen het als makroeh (afkeurenswaardig). Dit is de mening van As-Shaafi’ie.

In Fataawa Al-Ladjnah ad-Daa-imah (8/242) staat: “Het is niet toegestaan om Yarh’amoeka llaah te zeggen tegen degene die niest of om met de Salaam terug te groeten terwijl de Imaam de khoetbah aan het geven is, volgens de juiste mening, want beide brengen spraak met zich mee, wat niet is toegestaan als de Imaam de vrijdagpreek aan het geven is, vanwege de algemene betekenis van de h’adieth.” 

Sheikh Ibn ‘Oethaymien (moge Allah (de Verhevene) hem genadig zijn) heeft gezegd: “Het is h’araam (verboden) om tijdens de khoetbah op vrijdag de salaam te geven, dus het is niet toegestaan voor degene die de moskee binnenkomt, terwijl de Imaam de khoetbah aan het geven is, om de Salaam te geven, en het is ook h’araam om de begroeting te beantwoorden.” Fataawa Ibn ‘Oethaymien, 16/100.

Dit geldt ook voor het zeggen van Yarh’amoeka llaah tegen degene die niest, terwijl de Imaam de khoetbah aan het geven is. Men dient hem dan niet te beantwoorden.

En Allah (de Verhevene) weet het beste.

Maandblad Wij Moslims Jaargang 4, nr. 9.


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN