Bibliotheek

Moes’ab Ibnoe 'Oemayr (moge Allah tevreden met hem zijn)

Vertaald door Aboe Abdoellaah
1185 keer gelezen

Moes’ab Ibnoe 'Oemayr (moge Allah tevreden met hem zijn)

Deze bekendheid van onder de metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was de bloem van de Qoeraysh, de meest knappe en jeugdige. Historici en overleveraars omschrijven hem als “de meest charmante van de Mekkanen".

Hij werd geboren en opgebracht in rijkdom, en groeide op met al haar luxe. Misschien was er geen enkele jongen in Mekkah die zo verwend werd door zijn ouders zoals Moes’ab ibnoe ‘Oemayr (moge Allah tevreden met hem zijn). Deze vreugdevolle jeugdige werd geliefkoosd en verwend en was het onderwerp van gesprek van de vrouwen van Mekkah. Hij was het juweel van hun club en bijeenkomsten: is het dan mogelijk dat hij één van de legendes van het geloof zou worden?

Bij Allah (de Verhevene), hoe interessant is zijn verhaal, het verhaal van Moes’ab ibnoe ‘Oemayr (moge Allah tevreden met hem zijn), of Moes’ab de Goede, zoals hij genoemd werd door de moslims! Hij was één van hen die door de Islaam gemaakt werd en door de profeet Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) werd verzorgd.

Maar wie was hij? Zijn verhaal is een trots voor de gehele mensheid. De jeugd hoorde op een dag wat de mensen van Mekkah begonnen te horen over Moh’ammed de Waarheidsgetrouwe (Allah’s vrede en zegen zij met hem), dat Allah (de Verhevene) hem heeft gezonden als verkondiger van goede tijdingen en als een waarschuwer om hen te roepen naar de aanbidding van Allah (de Verhevene), de Enige God. Toen Mekkah sliep en wakker werd, was er geen gesprek of het ging over de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn religie, en deze verwende jongen was één van de meest aandachtige luisteraars. Hoewel hij jong was en de bloem van de clubs en bijeenkomsten, kwam hij als een wijs persoon met een gezond verstand over.

Hij hoorde dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en degenen die in hem geloofden elkaar ontmoetten, ver weg van de waardigheidsbekleders en de belangrijke mannen van Qoeraysh, bij As-Saffa in het huis van Al-Arqam Ibn Al-Arqam (Daar Al-Arqam). Hij verspilde geen tijd en ging op een nacht naar Daar Al-Arqam, verlangend en zenuwachtig. Daar ontmoette hij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) en reciteerde de Qor-aan en bad met hen tot Allah, de Meest Verhevene. 

Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) had amper zijn plaats ingenomen en de verzen van de Qor-aan overpeinsd, die door de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) werden gereciteerd, of zijn hart werd die nacht het beloofde hart. Hij werd bijna uit zijn zitplaats gegooid door al die gevoelens die hij onderging. Maar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) suste zijn bonzende hart met zijn gezegende rechterhand, en de stilte van de oceaandiepte vulde zijn hart. 

Plotseling had de jeugdige, die net moslim was geworden, meer wijsheid op zijn leeftijd dan ooit en een vastberadenheid die de koers van tijd zou veranderen!

De moeder van Moes’ab was Khoenaas bintoe Maalik. De mensen vreesden haar bewind zo zeer vanwege haar sterke persoonlijkheid. Nadat Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) moslim was geworden, was hij noch voorzichtig, noch bang voor iemand op aarde, behalve voor zijn moeder. Zelfs als heel Mekkah, met al haar goden, edellieden en woestijnen, hem zou uitdagen, dan zou hij zeker de uitdaging accepteren. Maar wat betreft een geschil met zijn moeder, dat was een onmogelijke verschrikking. Dus dacht hij snel na en besloot zijn Islaam geheim te houden totdat Allah (de Verhevene) anders wenste. Hij bleef Daar Al-Arqam bezoeken en nam lessen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Hij was tevreden met zijn geloof en vermeed de boosheid van zijn moeder.

Echter, voor Mekkah kon in die tijd geen enkel geheim bewaard blijven, want de ogen en oren van de Qoeraysh waren overal. Eens zag ‘Oethmaan ibn Talh’ah hem het huis van Al-Arqam binnengaan, daarna zag hij hem een tweede keer en zag hem een gebed verrichten zoals Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) dat deed. Nadat hij hem dit zag doen, haastte hij zich snel met het nieuws over Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) naar diens moeder, die hierdoor versteld stond.

Zijn moeder, de mensen en de edellieden van Mekkah, kwamen rondom Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) staan, die hen de niet-weerlegbare waarheid vertelde en de Qor-aan reciteerde, waarmee de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hun hart reinigde en het met eer, wijsheid, rechtvaardigheid en nederigheid vulde.

Zijn moeder wilde met haar hand uithalen en hem een rake klap geven, maar de hand die als een pijl bedoeld was, bezweek snel voor het krachtige licht, die de straling van zijn gezicht vergrootte, met een onschuldige gloed. Zijn moeder, die nog steeds moederlijke gevoelens had, bespaarde hem een pak slaag en de pijn, hoewel zij de macht had om haar goden te wreken. In plaats daarvan nam zij hem mee naar een hoek van haar huis en sloot hem daar op. Zij deed hem boeien om en sloot hem op totdat hij het nieuws hoorde over de migratie (Hidjrah) van sommige gelovigen naar Abessinië (H’abashah of Ethiopië). Hij dacht na en besloot om zijn moeder en zijn bewakers te misleiden en naar Abessinië te vluchten.

Daar verbleef hij met zijn medemigranten en keerde toen terug naar Mekkah. Hij migreerde ook voor de tweede keer met de metgezellen naar Abessinië en hij keerde in een later stadium terug naar Mekkah. Zij werden door de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hiertoe geadviseerd en gaven hier gehoor aan. Maar of  Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) nu in Abessinië of in Mekkah was, zijn geloof manifesteerde zichzelf in alle plaatsen en ten allen tijde.

Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) werd zelfverzekerder en was ervan overtuigd dat zijn leven goed genoeg was geworden om opgeofferd te worden als een offer voor de Opperste Voortbrenger en Schepper (de Verhevene). Op een dag ging hij naar een groep moslims, terwijl zij om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zaten. Meteen nadat ze hem zagen, bogen zij hun gezichten en lieten wat tranen, omdat Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) versleten kleding droeg. Zij waren gewend aan zijn vroegere verschijning, vóórdat hij moslim werd. Toen waren zijn kleren als tuinbloemen, geurig en elegant.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) keek hem aan met ogen van wijsheid, dankbaarheid en liefde, en zijn lippen lachten gracieus toen hij zei: “Ik zag Moes’ab hier, en er was geen jeugdige in Mekkah die meer verwend was door zijn ouders dan hij. Toen verliet hij dat alles voor de liefde van Allah (de Verhevene) en Zijn profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem)!”

Toen zijn moeder hem niet terug kon laten keren naar haar geloof, onthield zij hem van al de luxe waarmee hij voorheen overstelpt werd. Zij weigerde iedereen die haar goden de rug had toegekeerd van haar voedsel te laten eten, ook al was het haar eigen zoon. Haar laatste contact met hem was toen zij hem voor de tweede maal gevangen probeerde te nemen, nadat hij terugkeerde vanuit Abessinië. Hij zwoer dat als zij dat deed, hij iedereen zou doden die haar zou helpen om hem op te sluiten. Zij wist wanneer hij iets meende en vastberaden was om iets te doen. Vervolgens nam zij huilend afscheid van hem. 

Toen het moment daar was om van elkaar afscheid te nemen, liet zijn moeder een vreemde vorm van trouw zien aan haar ongeloof, maar haar zoon liet een nog grotere trouw zien aan het geloof, toen ze zei: “Ga weg, ik ben niet langer jouw moeder.” Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) ging vlak bij haar staan en zei vervolgens: “Ik adviseer jou, en mijn hart is met jou, getuig dat er geen god is dan Allah (de Verhevene) en dat Moh’ammed Zijn dienaar en boodschapper is.” Zij antwoordde als een razende: “Bij de sterren, ik zal nooit jouw religie omhelzen, om mijn status te verlagen en mijn zintuigen te verzwakken!”

En zo verliet Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) al die luxe waarin hij leefde. Hij was tevreden met het harde leven wat hij van te voren nooit had gezien. Hij droeg de meest ruwe kleding, de ene dag had hij eten en de volgende dag leed hij honger. Deze energie, die gegrondvest was op het sterkste geloof, was versierd met het licht van Allah (de Verhevene). 

Terwijl hij in deze staat verkeerde, gaf de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem de grootste missie van zijn leven. Hij moest naar Medinah als zijn ambassadeur. Als missie moest hij de Ansaar (Ansaar: letterlijk betekent dit “helpers”. Een inwoner van Medinah wordt Ansaari genoemd, omdat het Arabische woord “Naasir” verdediger en helper betekent. De Ansaar hielpen de Moehaadjierien (migranten) uit Mekkah om weer een normaal leven te kunnen leiden in Medinah. Zo deelden zij al hun bezittingen met de Moehaadjierien) instrueren, die in de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) geloofden, en hem trouw hadden gezworen bij ‘Aqabah om anderen naar de Islaam uit te nodigen en om Medinah voor te bereiden voor de dag van de grote Hidjrah. Er waren destijds onder de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) anderen, die ouder waren dan Moes’ab de Goede (moge Allah tevreden met hem zijn), of die meer prominent waren, of die dichter bij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) stonden middels familiebanden, wetende dat de meest belangrijke opdracht van dat moment aan hem werd toevertrouwd. In zijn handen werd namelijk het lot van de Islaam in Medinah gelegd. De stralende stad Medinah was voorbestemd om het huis van de Hidjrah te worden, de springplank voor de Islamitische verkondigers en bevrijders van de toekomst. 

Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) was opgewassen voor de opdracht en het vertrouwen dat Allah (de Verhevene) hem had gegeven en hij was bewapend met een uitstekende wijsheid en een nobel karakter. Hij won de harten van de bewoners van Medinah met zijn vroomheid, rechtschapenheid en oprechtheid. Hierdoor omarmden zij in grote getale de religie. Op het moment dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem stuurde, waren er maar twaalf mensen die trouw hadden gezworen bij ‘Aqabah. Hij was nauwelijks een aantal maanden bezig met zijn geloof toen hij gehoor gaf aan de roep van Allah (de Verhevene) en de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Tijdens het volgende pelgrimsseizoen zonden de bewoners van Medinah moslims een delegatie van 70 gelovige mannen en vrouwen naar Mekkah om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) te ontmoeten. Zij kwamen met hun prediker en de ambassadeur van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem),  Moes’ab ibnoe ‘Oemayr (moge Allah tevreden met hem zijn). Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) had door zijn goed verstand en voortreffelijkheden bewezen dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zeer goed wist hoe hij zijn ambassadeurs en onderwijzers uit moest zoeken. Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) begreep deze missie zeer goed. Hij wist dat hij de oproeper naar Allah (de Verhevene) was en de onderwijzer van Zijn religie, die de mensen oproept tot de juiste leiding en het rechte pad. Net zoals de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), in wie hij geloofde, was hij niets meer dan de brenger van de boodschap. 

Daar stond hij dan met As’ad ibn Zoraarah als zijn gastheer, en beiden waren gewoon de stammen, woningen en bijeenkomsten te bezoeken en zij reciteerden aan de mensen wat ze op dat moment wisten van de Qor-aan, en zij onderwezen hen dat Allah één God is.

Hij had een aantal situaties meegemaakt, die potentieel een eind aan zijn leven hadden kunnen maken, maar zijn actieve, intelligente en grootse geest voorkwam dat. Op een dag werd hij verrast door Oesayd Ibn H’oedayr, de leider van de ‘Abd Al-Ashhal stam, die zijn pijl op hem had gericht, terwijl hij aan het prediken was.

Hij was woedend door zijn afgunst jegens degene die de religie van zijn mensen kwam verzieken, door hen te vertellen dat zij hun goden moesten verlaten en met hen sprak over het idee van één God waar zij tot voorheen niets van af wisten of nooit van gehoord hadden. De goden waren voor hen het middelpunt van hun aanbidding. Wanneer één van hen in nood was riep hij de goden aan voor hulp. Zo werd het hen geleerd en voorgeschoteld!

 

Wat betreft de God van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), waarnaar deze ambassadeur opriep, niemand wist zijn plaats, noch kon iemand hem zien! Toen de moslims, die om Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) heen zaten, Oesayd Ibn H’oedayr zagen naderen met zijn tomeloze boosheid, werden zij bang. Maar Moes’ab de Goede (moge Allah tevreden met hem zijn) bleef standvastig. Oesayd stond voor hem en As’ad ibn Zoraarah, en schreeuwde: “Wat brengt jou hier? Kom jij ons geloof verzieken? Ga weg als jij gered wenst te worden!” Zoals de kalmte van de zee en haar kracht, begon Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn preek, zeggende: “Wil jij niet zitten en luisteren? Als jij tevreden bent met onze zaak, dan kun jij het accepteren; en als jij niet tevreden bent, dan besparen wij jou wat jij haat.”

Allah is de Grootste! Hoe groot is de opening wel niet en hoe plezierig is het einde wel niet! Oesayd  was een bedachtzame en slimme man, en hier zag hij Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) hem uitnodigen om te luisteren en niets meer dan dat. En als hij overtuigd was dan accepteerde hij het, en als hij niet overtuigd was, dan zou Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) uit zijn buurt blijven en zijn stam verlaten, en naar een andere plaats vertrekken, zonder enige vorm van geweld. Oesayd antwoordde: “Nou, dat is eerlijk.” Hij legde zijn pijl op de grond en ging zitten om te luisteren.

Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) had amper de Qor-aan gereciteerd, de missie uitgelegd waar Moh’ammed Ibn ‘Abdoellaah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) mee was gekomen, toen het bewustzijn van Oesayd begon op te klaren en veranderde door de impact van de woorden. Hij werd overweldigd door de schoonheid van de woorden. Toen Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) klaar was met spreken, zei Oesayd  ibn H’oedayr tegen de mensen om hem heen: “Hoe mooi is zijn preek, en hoe waarheidsgetrouw! Hoe kan iemand deze religie binnentreden?” Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn) vertelde hem om zijn lichaam en kleren te reinigen en dan het volgende te zeggen: “Ik getuig dat er geen god is dan Allah (de Verhevene).”

Oesayd trok zich voor een bepaalde tijd terug en kwam toen terug en goot schoon water over zijn hoofd en zei toen: “Ik getuig dat er geen god is dan Allah (de Verhevene), en dat Moh’ammed de boodschapper is van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem).” 

Het nieuws verspreidde zich razendsnel en toen kwam Sa’d Ibn Mo’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) en luisterde naar Moes’ab (moge Allah tevreden met hem zijn). Hij werd overtuigd en omhelsde de Islaam. Vervolgens kwam Sa’d Ibn ‘Oebaadah.

De mensen van Medinah kwamen bij elkaar en vroegen zichzelf af: “Als Oesayd Ibn H’oedayr, Sa’d ibn Mo’aadz en Sa’d Ibn ‘Oebaadah de Islaam hebben omarmd, waar wachten wij dan nog op? Ga direct naar Moes’ab en geloof. Bij Allah, hij roept ons op tot de waarheid en het rechte pad!”

De eerste ambassadeur van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was uniek in zijn succes en hij had het verdiend.

Dagen en jaren gingen voorbij. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) migreerden naar Medinah en de Qoeraysh waren woedend en vol jaloezie. En zo ontstond de veldslag van Badr, waarin de Qoeraysh een les geleerd werd. Vervolgens kwam hun wraak bij Oeh’oed. De moslims mobiliseerden zich en de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) stond in hun midden en zocht tussen de gelovige gezichten naar iemand die de banier moest dragen. Hij riep toen Moes’ab de Goede (moge Allah tevreden met hen zijn). Hij kwam snel en droeg het vaandel.

De verschrikkelijke veldslag was in volle gang en het vechten was furieus. De boogschutters hadden de opdrachten van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) genegeerd door hun posities op de berg te verlaten, toen zij zagen dat de polytheïsten zich terugtrokken. Maar door deze daad van hen, veranderde de op handen zijnde overwinning van de moslims in een nederlaag. De moslims werden verrast door de cavalerie van de Qoeraysh en als gevolg hiervan werden vele moslims gedood door de zwaarden van de polytheïsten.

Toen de polytheïsten de verwarring zagen die de rangen van de moslims opsplitsten, begonnen zij zich te concentreren op de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om eens en voor altijd van hem af te zijn. 

Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn) zag de naderende dreiging en hield het vaandel hoog in de lucht en schreeuwde: “Allaahoe Akbar! Allah is de Grootste!” Zoals het gebrul van een leeuw. 

Hij draaide zich om en sprong vechtende van rechts naar links en doodde de vijand. Het enige wat hij wilde was de aandacht, die op de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was gevestigd, op zichzelf vestigen. Hij werd dus een leger in zijn eentje. 

Moes’ab (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ging alleen vechten alsof hij een leger van reuzen was, die het vaandel met zijn ene hand omhoog hief, en met zijn andere hand hield hij zijn zwaard vast, waarmee hij zijn vijanden neersloeg. 

Maar de vijanden werden al snel veel te veel voor hem en begonnen om hem heen te scharen.

Laten we een levende getuige de laatste momenten van Moes’ab de Goede (moge Allah tevreden met hen zijn) omschrijven. Ibn Sa’d zei: “Ibraahiem Ibn Moh’ammed Ibn Sharhabil Al-‘Abdriy leverde over van zijn vader, die zei: “Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn) droeg het vaandel op de dag van Oeh’oed. Toen de moslims verspreid waren, was hij standvastig, totdat hij Ibn Qumaah, die een ridder was, ontmoette. 

Hij raakte hem op zijn rechterhand die eraf viel, maar Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn) zei: “En Moh’ammed is niet meer dan een boodschapper, voor hem zijn de boodschappers reeds heen gegaan.” Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 144. 

Hij droeg het vaandel met zijn linkerhand en leunde erop. Hij (Ibn Qumaah) trof vervolgens zijn linkerhand, die eraf viel, en dus leunde hij op het vaandel en hield het met zijn bovenarmen tegen zijn borst vast, ondertussen zij Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn), “En Moh’ammed is niet meer dan een boodschapper, voor hem zijn de boodschappers reeds heen gegaan.” Toen werd hij voor de derde keer met een speer geraakt, en de speer ging dwars door hem heen. Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn) viel neer en vervolgens het vaandel.

De beste van de martelaars was gevallen. Hij viel nadat hij streed voor de zaak van Allah (de Verhevene) in de grote veldslag van opoffering en geloof. Hij dacht dat als hij viel, dat het voor de vijanden gemakkelijk zou zijn om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) te doden, omdat hij dan zonder verdediging en bescherming zou zijn. Overmand door zijn angst en liefde voor hem, bleef hij bij elke slag met het zwaard, die op hem neerkwam zeggen: “En Moh’ammed is niet meer dan een boodschapper, voor hem zijn de boodschappers reeds heen gegaan.” 

Na de bittere veldslag, vonden zij het lichaam van de oprechte martelaar met zijn gezicht in het stof, alsof hij vreesde toe te moeten kijken hoe de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) schade werd toegebracht. Dus verstopte hij zijn gezicht zodat hij dat niet hoefde te aanschouwen. Of misschien was hij verlegen, toen hij als martelaar viel, voordat hij er zeker van was dat de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) in veiligheid was. Allah (de Verhevene) is met jou, o Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn)! Wat een groot levensverhaal!

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) inspecteerden de veldslag en namen afscheid van de martelaren. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) stopte bij het lichaam van Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn) en liet vele tranen.

Khabbaab ibnoe l-Arath (moge Allah tevreden met hen zijn) heeft overgeleverd: “Wij migreerden samen met de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem), hiermee het Aangezicht van Allah (de Verhevene) wensend en uitgaande van Zijn beloning. Onder ons is er een aantal dat heen is gegaan, zonder maar iets van hun beloning te hebben gezien, waaronder Moes’ab ibn ‘Oemayr (moge Allah tevreden met hen zijn). Hij werd gedood op de dag van Oeh’oed zonder ook maar iets achter te laten, behalve een gewaad. Toen wij daarmee zijn hoofd wilden bedekken, ontblootten zijn voeten en als wij zijn voeten wilden bedekken dan ontblootte zijn hoofd. Hierop zei de profeet (moge Allah tevreden met hen zijn): “Bedek zijn gezicht ermee en plaats over zijn voeten Idghir (een plantensoort).” 

Ondanks het verdriet en de diepe pijn die de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) voelde door het verlies van zijn oom H’amzah (moge Allah tevreden met hen zijn) en de verminking van zijn lichaam door de polytheïsten op een manier die de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) liet huilen en waardoor zijn hart brak; en ondanks het feit dat het slagveld vol lag met de lichamen van zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn), die allemaal het toppunt van waarheid, vroomheid en verlichting representeerden; ondanks dit alles, stond hij stil bij het lichaam van zijn eerste ambassadeur, nam afscheid van hem en huilde bitter. 

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) stond bij de overblijfselen van Moes’ab Ibn ‘Oemayr (moge Allah tevreden met hen zijn) en zei terwijl zijn ogen de tranen op zijn beloop lieten: “Onder de gelovigen zijn er mannen die de belofte die zij aan Allah (de Verhevene) gedaan hebben trouw blijven…" Soerat Al-Ah’zaab (33), aayah 23.

Toen wierp hij een verdrietige blik naar het kleed waarin hij (moge Allah tevreden met hen zijn) was gewikkeld en zei: “Ik zag jou in Mekkah, en er was geen waardevoller juweel, noch een voortreffelijker iemand dan jij, en hier ben jij bloot in een kleed!" Toen keek de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) naar alle martelaren op het slagveld en zei: “De profeet van Allah getuigt dat jullie martelaren zijn bij Allah (de Verhevene) op de Dag der Opstanding!.” Vervolgens verzamelde hij zijn levende metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) om hem heen en zei: “O mensen, bezoek hen, kom naar hen, en groet hen. Bij Allah (de Verhevene), geen moslim zal hen groeten of zij zullen hem terug groeten.”

Vrede zij met jou, O Moes’ab (moge Allah tevreden met hen zijn), vrede zij met jullie, O martelaren. Vrede en zegeningen van Allah (de Verhevene) zij met jullie.

Maandblad, Wij Moslims, Jaargang 4, nr. 9.


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN