Dit keer komt onze held uit Perzië, waar velen van hen vandaan kwamen die de Islaam omhelsden, en vervolgens uitzonderlijk en onovertrefbaar werden in Imaan en kennis betreft religie én wereldse zaken.
Het is één van de wonderen van de Islaam en haar grootsheid, dat het nooit een land op Allah's aarde binnen gaat, of het heeft een immense invloed op haar bewoners en het haalt krachten en verborgen talenten naar boven bij haar mensen en volgelingen. Vanuit hun midden kwamen moslimgeleerden, doktoren, juristen, astronomen, uitvinders en wiskundigen tevoorschijn.
Aanschouw, zij bereikten grote hoogten, verbraken alle grenzen, totdat het eerste tijdperk van de moslims opbloeide met grote talenten op alle gebieden van intellectuele activiteiten, zoals bestuur en wetenschap. Waarlijk, zij kwamen uit verschillende naties, maar hun religie was één.
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) had deze gezegende verspreiding van zijn religie voorspeld. Inderdaad, het werd hem beloofd door zijn Almachtige Heer. Hij verwees naar de tijd, plaats en dag, en hij zag in zijn gedachten de bannier van de Islaam wapperen in alle hoeken van de aarde en over de paleizen van haar vroegere heersers.
Salmaan Al-Faarisi (de Pers) (moge Allah tevreden met hem zijn) was hiervan getuige en stevig verbonden met hetgeen er gebeurde.
Het was op de dag van Ghazwatoe-l Khandaq (de Slag van de Greppel) in het vijfde jaar na de Hidjrah, toen de leiders van de joden Mekkah benaderden om de polytheïsten tegen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en de moslims op te zetten en een alliantie tegen hen te vormen (daarom wordt deze veldslag ook wel Ghazwat Al-Ah’zaab of Slag van de Bondgenoten genoemd). Zij vroegen de polytheïsten om een verdrag aan te gaan voor een beslissende veldslag om de nieuwe religie te vernietigen. Aldus werd het zo gepland. Het leger van de Qoeraish en de bondgenoten zouden Al-Madienah van buitenaf aanvallen, terwijl Bani Qoeraidhzah van binnenuit zou aanvallen achter de gelederen van de moslims, die dan ten prooi zouden vallen en verpletterd zouden worden. Op een dag werden de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en de moslims verrast door een groot en goed bewapend leger dat naar Al-Madienah marcheerde. De Qor-aan omschrijft deze gebeurtenis als volgt: “Toen zij tot jullie kwamen, van boven jullie en van onder jullie, en toen de ogen zich afwendden en de harten in de kelen schoten, en jullie (het slechte) over Allah veronderstelden. Daar werden de gelovigen beproefd en hevig geschokt.” Soerah Al-Ah’zaab (33), aayah 10-11.
Vierentwintigduizend soldaten onder het bevel van Aboe Soefyaan en 'Oeyainah ibn H’isn naderden Al-Madienah om het te bestormen en belegeren om zo van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zijn religie en zijn metgezellen af te komen. Dit leger representeerde niet alleen de Qoeraysh, want zij waren een alliantie met alle stammen aangegaan en allen hadden belangen die door de Islaam bedreigd werden. Het was een laatste beslissende poging, ondernomen door alle vijanden van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), gebaseerd op individuele, collectieve en stammenbelangen.
De moslims bevonden zich in een onzekere situatie. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) verzamelde zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) voor overleg. Zij waren bijeen geroepen om tot een beslissing te komen over de manier van verdediging en de veldslag. Maar hoe konden zij een verdediging opzetten? Toen hield een langbenige man met golvende haren en waar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zeer veel van hield, namelijk Salmaan al-Faarisi (moge Allah tevreden met hem zijn), zijn hoofd omhoog en aanschouwde Al-Madienah nauwkeurig en zag dat het omgeven werd door heuvels, bergen en een open gebied dat gemakkelijk door de vijanden te doorbreken viel.
Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) had veel ervaring betreft oorlog en strategie opgedaan in zijn geboorteland Perzië. Aldus stelde hij aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) iets voor wat de Arabieren nog nooit eerder in een oorlog hadden gezien; namelijk het graven van een geul rondom de gemakkelijk te doorbreken plaatsen. En alleen Allah (de Verhevene) weet wat de positie van de moslims zou zijn in die veldslag als zij die geul niet hadden gegraven. De Qoeraysh zagen de geul en zij werden door wanhoop bevangen. De strijdkrachten van de vijand bleven alsnog een maand in hun tenten, maar konden Al-Madienah niet innemen, totdat Allah (de Verhevene) op een nacht een storm naar hen had gezonden die hun tenten vernietigde. Vervolgens gaf Aboe Soefyaan zijn leger de opdracht om terug te keren naar waar zij vandaan kwamen. En zo liet hij een wanhopig en gefrustreerd leger achter.
Tijdens het graven van de geul nam Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn plaats onder de moslims in terwijl zij groeven en het zand verwijderden. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) nam ook deel aan het graven, waarbij Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) in een groep werkte. Eén bepaalde taaie rots konden zij met hun houwelen niet kapot slaan, ondanks het feit dat Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) stevig gebouwd was en hard werkte. Eén enkele slag van hem zou de rots in stukken moeten breken, maar hij stond voor een taaie rots. Hij liet het iedereen om hem heen proberen, maar het bleek allemaal tevergeefs. Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) ging naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en vroeg of de geul om die taaie rots heen gegraven kon worden.
Toen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hierover geïnformeerd werd, ging hij naar die rots en sloeg het zo hard met een pikhouweel dat de rots brak en er een stralend licht uitkwam. Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Allahoe Akbar (Allah is de Grootste), de sleutels van Syrië zijn aan mij gegeven.” Met een tweede klap met het pikhouweel brak de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) een ander deel van de rots en zei: “Allahoe Akbar, de sleutels van Perzië zijn aan mij gegeven.” Bij de derde poging werd het restant van de rots gebroken. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei toen: “Allahoe Akbar, mij zijn de sleutels van Jemen gegeven.” Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) voegde er vervolgens aan toe: “Djibriel, de betrouwbare, heeft mij de goede tijdingen gegeven dat al deze landen in het bezit zullen zijn van mijn Oemmah (gemeenschap).”
Op het moment dat de moslims een wanhopige poging ondernamen om hun levens te redden tegen een leger van 10.000 tot 24.000 soldaten, en op het moment dat heel Arabië verlangde naar hun bloed, werd aan de moslims het goede nieuws gegeven van de verovering van het Perzische Rijk, het Romeinse Rijk en Jemen.
Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) was de bedenker van de geul en werd met de rots geassocieerd die een aantal geheimen van het ongeziene en van het lot (Qadar) liet zien ( namelijk: de verovering van het Perzische Rijk, het Romeinse Rijk en Jemen, wat een berichtgeving was over de toekomst, waarvan de kennis bij Allah is). Toen hij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) riep om de rots te breken, stond hij aan de zijde van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zag het licht en hoorde de goede tekenen. Hij leefde toen de profetieën volbracht werden en vertoefde in haar levende realiteit. Hij zag de grote hoofdsteden van Perzië en Rome (Byzantium), de paleizen van San'aa', Syrië, Egypte en Irak. Hij zag elke plaats in alle delen van de wereld beven met de gezegende geestvervoering die vanuit de hoge minaretten kwam en het licht van de leiding en goedheid verspreidde.
En hier is hij, zittend in de schaduw van een boom voor zijn huis in al-Medinah en hij vertelt zijn gasten over zijn grote avonturen op zoek naar de waarheid en hij verduidelijkt aan hen hoe hij de religie van zijn Perzische volk heeft verlaten voor het Christendom en vervolgens voor de Islaam; hoe hij de rijkdom en bezittingen van zijn vader heeft verlaten en zichzelf in de handen van de wildernis heeft gegooid voor zijn zoektocht naar de verlichting van zijn ziel; hoe hij werd verkocht op een slavenmarkt op zijn zoektocht naar de waarheid, hoe hij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ontmoette en hoe hij in hem ging geloven. Laten we nu zijn grote binnenplaats naderen en naar zijn grootse verhaal luisteren dat hij vertelt.
“Ik kom uit Isfahan, bij een plaats genaamd Jai, en ik was de meest geliefde zoon van mijn vader, die een hoge positie onder zijn mensen innam. Wij waren gewend om vuur te aanbidden. Ik wijdde mijzelf toe aan de aanbidding van het vuur, totdat ik gewend raakte aan het vuur dat altijd brandde en wij stonden nooit toe om het uit te laten gaan.
Mijn vader had een landgoed waar hij mij op een dag naartoe zond. Ik passeerde een christelijke kerk en hoorde hen bidden. Ik ging naar binnen en zag waarmee zij bezig waren. Ik was onder de indruk van wat ik in hun gebeden zag. Ik zei: “Dit is beter dan onze religie.” Ik verliet hen niet tot zonsondergang en keerde niet terug naar mijn vader’s landgoed of naar mijn vader zelf, totdat hij mensen naar mij liet zoeken.
Ik vroeg de christenen over hun zaken en gebeden die indruk op mij hadden gemaakt en vroeg naar de oorsprong van hun geloof. Zij antwoordden: “In Syrië.” Bij terugkomst zei ik tegen mijn vader: “Ik passeerde mensen die in hun kerken aan het bidden waren, en ik was onder de indruk van hun gebeden en ik kon zien dat hun religie beter was dan die van ons.” Hij ondervroeg me en ik ondervroeg hem en vervolgens deed hij boeien om mijn voeten en sloot me op.
Toen liet ik de christenen weten dat ik hun religie had omarmd en ik vroeg of zij mij konden vertellen wanneer er vanuit Syrië een karavaan zou komen, zodat ik met hen mee kon reizen. Aldus deden zij dat voor mij.
Ik bevrijdde mijzelf van de ijzeren boeien en ging weg. Ik vertrok met hen naar Syrië. Terwijl ik daar was, vroeg ik naar hun meest geleerde man en mij werd verteld dat het de bisschop was, de leider van de kerk. Ik ging naar hem en vertelde hem mijn verhaal. Ik leefde, diende, bad en leerde met hem. Maar deze bisschop was niet gelovig in zijn religie, want hij zamelde geld in van de mensen om het te verdelen, maar in plaats daarvan hield hij het voor zichzelf. Na verloop van tijd stierf hij.
Zij wezen een nieuwe leider aan in zijn plaats. Ik had nog nooit een man gezien die meer toegewijd was dan hij in zijn religie, noch actiever in zijn verlangen naar het Hiernamaals, vromer in deze wereld, of stipter met betrekking tot aanbidding. Ik hield meer van hem dan dat ik ooit van iemand anders had gehouden.
Toen zijn lot kwam, vroeg ik hem: “Wie kunt u mij aanbevelen? En aan wie wil je mij nalaten?” Hij zei: “O mijn zoon, ik weet niemand die zich op het pad bevindt zoals ik en die de manier van leven leidt zoals ik, behalve een zekere man in Mosoel (Noord Irak).”
Toen hij stierf, ging ik naar die man in Mosoel en vertelde hem mijn verhaal. Ik bleef bij hem zo lang Allah het voor me wenste. Toen naderde de dood hem en vroeg ik hem: “Naar wie adviseert u mij te gaan?” Hij verwees me naar een vrome persoon in Nisibis. Dus ging ik naar hem en vertelde hem mijn verhaal. Ik bleef bij hem zolang Allah het voor me wenste. Toen de dood tot hem kwam, stelde ik hem dezelfde vraag als aan de persoon voor hem. Hij vertelde me om naar een persoon te gaan in 'Amuriah in Byzantium. Aldus ging ik naar Byzantium en verbleef daar met die man. Ik verdiende daar mijn levensonderhoud met het fokken van vee en schapen.
Toen naderde de dood hem en vroeg ik hem: “Naar wie moet ik gaan?” Hij zei: “O mijn zoon, ik weet niemand die zich op het pad bevindt waar wij ons op hebben begeven, zodat ik jou kan vertellen om naar hem toe te gaan. Maar jij zult een tijd meemaken waarin in Arabië een profeet tevoorschijn zal komen in de pure vorm van de geloofsbelijdenis van Ibraahiem. Als jij naar hem toe kan gaan, doe dat dan. Hij heeft tekenen die zich zullen manifesteren: hij accepteert wel geschenken maar hij accepteert nooit liefdadigheid (Sadhaqah) voor zichzelf, en tussen zijn schouders zit de zegel van zijn profeetschap. Wanneer jij hem ziet dan zul jij hem herkennen.”
Die dag passeerde er een karavaan en ik vroeg hen waar zij vandaan kwamen. Zo kwam ik erachter dat zij van het Arabische schiereiland kwamen. Ik vertelde hen: “Ik geef jullie mijn vee en schapen, en in plaats daarvan nemen jullie mij mee naar jullie land.” Zij stemden toe. Aldus namen zij mij mee in hun gezelschap en brachten mij naar Wadi Al-Quraa. Daar aangekomen deden zij mij onrecht aan en verkochten mij als slaaf aan een jood. Ik zag vele dadelbomen en koesterde de hoop dat dit het land was wat aan mij was omschreven en wat de toekomstige plaats zou zijn waar de profeet zou verschijnen, maar dat was het niet.
Ik bleef bij deze jood, die mij gekocht had, totdat er op een dag een andere jood van Bani Qoeraidhzah naar hem kwam en mij kocht. Ik bleef bij hem totdat we aankwamen in Al-Madienah. Bij Allah, ik had het amper gezien of ik wist dat dit het land was wat aan mij werd beschreven.
Ik bleef bij de jood, werkte voor hem op zijn plantage in Bani Qoeraidhzah totdat Allah Zijn profeet zond, die later naar Al-Madienah migreerde en in Qoebaa-e bij de Bani ‘Amr Ibn ‘Awf afsteeg. Waarlijk, op een dag zat ik voor wat werkzaamheden in de top van een dadelboom, die behoorde tot mijn meester die beneden stond, toen er een jood kwam. Hij was een neef van hem en zei tegen hem: “Moge Allah de Bani Qoebaa-e vernietigen. Zij verspreiden een gerucht over een man in Qoebaa-e die vanuit Mekkah kwam en die een profeet beweert te zijn.” Bij Allah, hij had dit amper uitgesproken of ik werd bevangen door hevige rillingen, waardoor de palmboom begon te schudden, totdat ik bijna op mijn meester viel. Ik klom vlug naar beneden en zei: “Wat zei je? Welk nieuws?” Mijn meester gaf mij een nare klap en zei: “Wat gaat jou dit aan? Keer terug naar jouw werk!” Dus ging ik terug naar mijn werk. Bij het vallen van de avond verzamelde ik wat ik had en vertrok naar de profeet in Qoebaa-e. Ik kwam bij de profeet aan en ging naar binnen en trof hem zittend aan met enkele van zijn metgezellen. Toen zei ik: “Jij bent in nood en een vreemde. Ik heb wat voedsel dat ik jou als liefdadigheid wil geven. Toen zij mij jouw verblijf lieten zien, dacht ik dat jij het verdiende, dus ben ik met het (voedsel) naar jou gekomen.” Ik legde het voedsel neer. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei tegen zijn metgezellen: “Eet in de naam van Allah,” maar hij nam er zelf niets van. Ik zei tegen mijzelf: “Dit is bij Allah een teken. Hij eet niet van liefdadigheid!”
Ik keerde de volgende dag terug om de profeet weer te ontmoeten, had wat voedsel meegenomen en zei tegen hem (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Ik kan zien dat jij niet neemt van liefdadigheid. Ik heb iets wat ik jou als geschenk wil geven,” en plaatste het voor hem. Hij zei tegen zijn metgezellen: “Eet in de naam van Allah,” en hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) at met hen. Dus zei ik tegen mijzelf: “Dit is waarlijk het tweede teken. Hij eet van de geschenken.” Ik keerde terug en bleef een tijd weg. Toen ging ik weer terug naar hem en zag hem zitten. Hij kwam net terug van een begrafenis en werd omringd door de metgezellen. Hij had twee gewaden aan, eentje droeg hij over zijn schouders en de andere had hij zich mee gekleed. Ik groette hem en vervolgens boog ik om het bovenste gedeelte van zijn rug te zien. Hij wist waarnaar ik op zoek was en deed zijn gewaad opzij en ik zag het teken tussen zijn schouders, de zegel van het profeetschap was net zo duidelijk zoals de christelijke monnik had omschreven.”
Meteen liep ik wankelend naar hem, kuste hem en huilde. Hij riep mij om naar voren te komen en ik ging voor hem zitten. Ik vertelde hem mijn verhaal zoals jullie al eerder mij de gebeurtenissen hebben horen vertellen.
Nadat ik moslim werd, kon ik door slavernij niet deelnemen aan de veldslagen van Badr en Oeh’oed. Daardoor adviseerde de profeet mij: “Ga in onderhandeling met jouw meester om jezelf te bevrijden,” en dit deed ik dus. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vertelde de metgezellen om mij te helpen en Allah bevrijdde mij van de slavernij. Ik werd een vrije moslim en nam deel aan de veldslag van Al-Khandaq en anderen.”
Met deze simpele duidelijke woorden sprak Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) over grote, nobele en opofferende avonturen in naam van Allah (de Verhevene), zoekende naar de realiteit van de religie en dit leidde hem naar Allah en hielp hem om zijn rol in dit leven te vinden.
Wat een nobel persoon was deze man. Wat een grote superioriteit werd er door zijn inspirerende geest bereikt, die rusteloze ziel die moeilijkheden doorstond en hen versloeg, confronteerde het onmogelijke en gaf het weg!
Wat een toewijding naar de waarheid en wat een oprechtheid die hem vrijwillig wegleidde van het landgoed van zijn vader, met al haar rijkdommen en luxe, naar de wildernis met al haar moeilijkheden en pijn.
Hij trok van land naar land en van stad naar stad, zoekende naar kennis, volharding, aanbidding en naar zijn lot onder de mensen, sekten en verschillende levenstijlen. Hij hield omwille van de leiding vast aan de waarheid met al haar nobele opofferingen, totdat hij als slaaf werd verkocht. Hij werd toen door Allah beloond met de beste beloning door hem de waarheid te laten kennen en in de aanwezigheid van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) te laten komen. Vervolgens schonk Hij hem een lang leven om de banier van de Islaam in alle delen van de wereld te zien wapperen waarbij de moslims haar hoeken vulden met leiding, vooruitgang en rechtvaardigheid!
Wat verwacht jij van de Islaam van een man met zo’n nobel karakter dan dat hij een man van zo’n waarheid is! Het was de Islaam van de godvrezende en onschuldige. In zijn toewijding was hij intelligent, vroom en de persoon die het dichtst bij ‘Oemar ibn Al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) stond.
Hij verbleef eens bij Aboe Dardaa-e (moge Allah tevreden met hem zijn), onder hetzelfde dak. Aboe Dardaa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) was gewend om de hele nacht te bidden en de hele dag te vasten. Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) berispte hem voor zijn overmatige aanbidding. Op een dag wilde Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) hem laten stoppen met vasten en vertelde hem dat het niet verplicht was. Aboe Dardaa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) vroeg hem: “Wil jij mij weerhouden van het vasten voor mijn Heer en van het bidden tot Hem?”
Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) antwoordde: “Nee, jouw ogen hebben een recht op jou, jouw familie heeft een recht op jou, dus vast dan met tussenpozen, bid dan en slaap.”
Dit bereikte de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) die zei: “Salmaan zit waarlijk vol met kennis.” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was vaak onder de indruk van zijn wijsheid en kennis, net zoals hij onder de indruk was van zijn karakter en religie. Op de dag van Al-Khandaq stonden de Ansaar op en zeiden: “Salmaan is van onder ons.” De Moehaadjiroen stonden op en zeiden ook: “Salmaan is van onder ons.” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei tegen hen: “Salmaan is van onder ons, O mensen van het Huis (d.w.z. het huis van de profeet).”
Hij verdiende deze eer zeker! ‘Aliy ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) gaf hem de bijnaam “Loeqmaan de wijze”.
Na zijn dood werd hem over Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) gevraagd, en hij (‘Aliy) zei: “Er was een man die van de Mensen van het Huis was. Wie van onder jullie is als Loeqmaan de wijze?” Hij was een man vol kennis, die op de hoogte was van alle Bijbelse teksten van de mensen van het boek. Hij was als een zee die nooit opdroogde.
Hij werd door de metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op de beste manier gerespecteerd. Tijdens het khalifaatschap van ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) kwam hij op bezoek naar al-Medinah en ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) deed iets wat hij nog nooit voor iemand anders had gedaan; hij verzamelde zijn metgezellen en zei: "Kom, laten we Salmaan verwelkomen!" Zij vingen hem op bij de grens van al-Medinah.
Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) leefde met de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) sinds hij hem ontmoette, geloofde in hem als een vrije moslim en aanbad met hem. Hij leefde tijdens het khalifaatschap van Aboe Bakr, ‘Oemar en ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hen zijn). Tijdens het khalifaatschap van ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) overleed hij en in deze periode was de bannier van de Islaam overal verspreid en de schatten van de Islaam werden in overvloed naar al-Medinah gedragen en verspreid onder de mensen in de vorm van een periodieke toelage of vastgestelde salarissen. De verantwoordelijkheden omtrent het regeren, werden op alle fronten groter en groter, alsook de verplichtingen en de overweldigende last die bepaalde officiële posten met zich meebrachten. Dus waar was Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn)? Waar kunnen we hem zien in deze tijd van pracht, overvloedigheid, en vreugde?
Doe jullie ogen wijd open. Zien jullie die nederige man daar zitten in de schaduw die mandjes en gereedschap van palmbladeren aan het maken is? Dat is Salmaan. Kijk eens goed naar hem. Kijk naar zijn korte gewaad, dat zó kort is dat het maar tot zijn knieën reikt. Dat was hij tijdens zijn hoge leeftijd. Zijn toelage was 4000 tot 6000 dirhams per jaar, maar dit gaf hij allemaal weg en weigerde ook maar één dirham daarvan te nemen. Hij was gewend om te zeggen: "Ik kocht palmbladeren met één dirham om het te bewerken en verkocht het dan voor drie dirhams. Ik hield één dirham als kapitaal, spendeerde één dirham aan mijn familie en gaf één dirham weg, en zelfs als ‘Oemar ibn al-Khattaab mij hiervan zou weerhouden, dan zou ik er niet mee stoppen."
Wat nu, O volgers van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem)? Wat nu, O jij, de nobelste van de mensheid van alle tijden volgend? Sommigen van ons waren gewend om te denken dat wanneer we hoorden over de houding van de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) en hun vroomheid -bijvoorbeeld Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn), 'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn), Aboe Dzarr (moge Allah tevreden met hem zijn) en hun broeders - dat het kwam door het leven op het Arabische schiereiland waar de Arabieren plezier hadden in eenvoud. En hier staan we nu voor een man uit Perzië, het land van plezier, luxe en beschaving, en hij was niet de armste maar behoorde tot de hoogste klasse.
Hoe zit het dan nu met de weigering van bezit, rijkdom en vreugde van degene die er op stond om van één dirham per dag te leven door het werk wat van zijn handen kwam? Hoe zit het nu met de weigering van leiderschap of een positie, behalve wanneer het met Djihaad te maken had, en dan nog alleen als hij daar geschikt voor was en het hem opgedrongen werd en het huilend en in verlegenheid accepteerde? hoe zit het met het leiderschap dat hem werd opgedrongen en wat hij accepteerde maar de ervan vergoeding weigerde?
Hishaam ibn Hasaan levert over van Al-H’asan: “De toelage van Salmaan was 5000. Hij leefde onder 30.000 mensen en was gewoon om een gewaad aan te trekken dat in tweeën was geknipt. Hij droeg er één en zat op de andere helft. Wanneer hij zijn toelage kreeg, verdeelde hij het onder de behoeftigen en leefde van de verdiensten van zijn handen!
Waarom denk jij dat hij al deze werken en aanbidding met zo’n toewijding verrichtte, ondanks dat het een Perzisch kind was? Je kunt het antwoord al van hem horen. Terwijl hij op zijn doodsbed lag, maakte zijn ziel zich gereed om zijn Heer, de Verhevene en de Genadevolle, te ontmoeten. Sa'd ibn Abie Waqqaas ging hem groeten, en zag hem huilen! Sa'd zei: "Wat laat jou huilen, O Aboe ‘Abdoellaah? De profeet van Allah stierf terwijl hij tevreden over jou was!" Salmaan antwoordde: "Bij Allah, ik huil niet vanwege mijn vrees voor de dood, noch voor de liefde van de wereld. Maar de profeet van Allah heeft me een eed laten afleggen. Hij zij: "Laat elk van jullie eigendom bezitten als dat van een reiziger,” en hier ben ik nu de eigenaar van vele dingen om me heen." Sa'd zei: "Ik keek rond en zag niets anders dan een waterpot en een pan waaruit men at! Toen zei ik tegen hem: "O Aboe ‘Abdoellaah, geef ons een woord van advies wat wij kunnen volgen." Hij zei: "O Sa'd, gedenk Allah bij jouw ongerustheden, als jij ze hebt. Gedenk Allah in jouw oordeel als jij oordeelt. Gedenk Allah wanneer jij het aandeel verdeelt."
Dit was de man die zijn ziel vulde met rijkdommen, net zoals het hem vulde met de verloochening van de geneugten van deze wereld, haar rijkdommen en trots. De eed die hij en de rest van de metgezellen hadden afgelegd tegenover de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was dat de wereld hen niet moest bezitten en dat zij er niets van zouden nemen, behalve de provisie van de reiziger in zijn zak.
Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) hield zich aan die eed en toch lieten zijn ogen tranen toen hij zag dat zijn ziel klaarstond voor vertrek, vrezende dat hij de limieten had overschreden. Er was om hem heen niets behalve een pan om uit te eten en een waterpot, en toch beschouwde hij het als verkwistend!
Vertelde ik jullie niet dat hij het dichtstbij ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) stond wat betreft zijn manieren? Tijdens zijn regeerperiode over Al-Madienah veranderde hij nooit zijn manier van leven. Hij weigerde, zoals we hebben gezien, om zijn salaris als bestuurder te ontvangen, en ging in plaats daarvan mandjes maken om zijn levensonderhoud te verdienen. Zijn kledingdracht was niet meer dan een gewaad.
Op een dag, terwijl hij zich op een weg begaf, ontmoette hij een man die uit Syrië kwam die een lading vijgen en dadels droeg. De lading was te zwaar voor hem en hij was daardoor vermoeid geraakt. De Syriër zag voor hem een man die arm leek waardoor hij het idee kreeg om hem de lading te laten dragen, zodat hij hem bij aankomst op de plaats van bestemming zou belonen.
Hij knikte naar de man (Salmaan al-Faarisie) en Salmaan kwam naar hem toe. Vervolgens zei de Syriër tegen hem: "Ontdoe mij van deze lading.” En Zo liepen zij samen verder, terwijl Salmaan de lading droeg
Terwijl zij onderweg waren, ontmoette zij een groep mensen. Hij groette hen en zij stonden op in gehoorzaamheid en antwoordden: “En vrede met de gouverneur!” “Wie is de gouverneur?,” vroeg de Syriër zich af. Zijn nieuwsgierigheid werd groter toen hij sommigen van hen naar Salmaan zag haasten om hem van de lading te ontdoen. “Laat ons het dragen, O gouverneur, zeiden zij voortdurend.” Toen de Syriër wist dat hij de gouverneur van Al-Madienah was, stond hij versteld.” Woorden van verontschuldigingen en spijt kwamen uit zijn mond en hij wilde zijn lading terugnemen. Maar Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) schudde weigerend zijn hoofd, zeggende: “Nee, niet totdat ik jou naar jouw bestemming breng.”
Hij werd op een dag gevraagd: “Wat baart jou zorgen betreft het leiderschap?” Hij zei: “De geneugten vinden in het verzorgen ervan en de bitterheid van haar betekenis (d.w.z. de verantwoordelijkheid) proeven!” Een vriend van hem kwam op een dag naar zijn huis toe en vond hem deeg aan het kneden. Hij vroeg hem: “Waar is jouw dienares?” Hij zei: “Wij hebben haar een boodschap laten doen en we haten het om haar met twee verplichtingen op te zadelen.”
Wanneer we zeggen “zijn huis”, laten we onszelf er dan aan herinneren aan wat voor soort huis het was. Toen Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) het huis wilde bouwen, vroeg hij de metselaar: “Hoe ga je het bouwen?” De metselaar was hoffelijk en toch geestig. Hij wist hoe vroom en toegewijd Salmaan was, dus zei hij tegen hem: “Vrees niet. Het is een huis dat jou beschermt tegen de hitte van de zon en waar je in kunt verblijven bij koud weer. Wanneer jij er uitgerekt in staat, dan zal het jouw hoofd raken.” Salmaan zei tegen hem: “Ja, dat is het, ga en bouw het.”
Er was niets op deze wereld wat de aandacht van Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) kon trekken of een spoor nalaten in zijn hart, behalve één ding waar hij zeer zorgzaam op was en het aan zijn vrouw toevertrouwde. Hij verzocht haar om het ver bij hem vandaan te houden en op een veilige plaats te bergen. Tijdens zijn laatste ziektebed, in de ochtend waarin hij zijn ziel opgaf, riep hij haar: “Breng mij het toevertrouwde wat ik op een veilige plaats heb achtergelaten!” Zij bracht het en hij aanschouwde het; het was een flesje musk. Hij had het bemachtigd op de dag toen de stad Djalwalaa-e werd bevrijd en hield het als zijn parfum voor op de dag van zijn dood. Vervolgens vroeg hij om een pot met water, hij sprenkelde de musk in het water, roerde het met zijn hand en zei toen tegen zijn vrouw: “Sprenkel het over mij heen, want er zullen schepsels naar mij komen van onder de schepselen van Allah. Zij eten geen voedsel en wat zij prettig vinden is parfum.”
Toen zij klaar was zei hij tegen haar: “Sluit de deur en ga naar beneden.” Zij deed datgene wat hij haar beval om te doen. Na enige tijd ging zij naar boven en zag dat zijn gezegende ziel zijn lichaam had verlaten. Het ging naar de Opperste Meester en het steeg op met het verlangen om zijn Heer te ontmoeten, net zoals hij een afspraak had met de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn twee metgezellen Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) en ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) en de nobele cirkel van de martelaren!
Het brandende verlangen had Salmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) lang laten werken en nu was de tijd voor hem aangebroken om in vrede te rusten, Inshaae llaah.