Bibliotheek

At-Toefayl Ibn ‘Amr Ad-Dawsy (moge Allah tevreden met hem zijn)

Vertaald en bewerkt door Aboe ‘Abdullah
898 keer gelezen

At-Toefayl Ibn ‘Amr Ad-Dawsy (moge Allah tevreden met hem zijn)

In het land van de Daws, groeide hij op in een nobele en een gerespecteerde familie. Als leider van zijn stam had hij van nature een zacht karakter. Hij verzorgde de behoeftigen en gaf aan ieder die hulp nodig had zijn hulp. Hij was een leider die begunstigd was met poëzie, en zijn roem en uitmuntendheid was wijdverspreid onder de stammen. Tijdens de periode van ‘Oekaadh, waar Arabische poëten overal vandaan kwamen om aan de mensen hun poëzie te etaleren, stond daar At-Toefayl in de voorste rijen om zijn kunsten te laten zien. 

Op een dag verliet hij zijn volk en ging richting Mekkah, maar wat hij niet wist was dat de strijd tussen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn vijanden in alle hevigheid was losgebarsten. De Qoraysh vreesden dat At-Toefayl hem zou ontmoeten en zich tot de Islaam zou bekeren en dat hij zijn gave voor poëzie ten dienste van de Islaam zou stellen. Dat zou voor een vloek over de Qoraysh en hun afgodsbeelden zorgen. Met dit in gedachten, ontvingen zij hem zeer gastvrij en gaven hem de beste accommodatie. Vervolgens begonnen zij hem te waarschuwen om de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) te vermijden. 

Zij zeiden tegen hem: “Hij heeft een charmante preek zoals magie en hij veroorzaakt scheiding tussen een man en zijn zoon, en een man en zijn broer, en een man en zijn vrouw. 

Ik vrees voor jou en jouw volk voor hem. Dus praat niet tegen hem, noch luister naar één van zijn gesprekken.”

Laten we At-Toefayl zelf het resterende maar vertellen: “Dus bij Allah, zij stonden er nog steeds op om niet naar hem te luisteren of om hem te ontmoeten. 

Toen ik naar de Ka’bah ging, vulde ik mijn oren met katoen om niets te horen van wat hij te zeggen had wanneer hij sprak. Toen vond ik hem staand, biddend bij de Ka’bah, dus stond ik dicht bij hem. Allah weigerde niets, maar Hij liet me een gedeelte horen van wat hij aan het reciteren was. 

Ik hoorde een prachtige rede en ik zei tegen mezelf: “O, mag ik mijn moeder verliezen! Waarlijk, ik ben een intelligente poëet. Ik zal niet falen om het goede van het slechte te onderscheiden. Wat is dat, dat mij hindert om naar die man te luisteren en wat hij zegt? Als hij datgene brengt wat goed is, dan zou ik het moeten accepteren, en als het slecht is...” Ik bleef daar totdat Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) naar zijn huis vertrok. Ik volgde hem totdat hij zijn huis binnen ging en ik ging ook naar binnen en zei tegen hem: “O Moh’ammed, waarlijk, jouw volk heeft me dit-en-dit over jou verteld. Bij Allah, zij bleven mij bang maken voor jou totdat ik katoen in mijn oren deed om jouw woorden niet te horen. Maar Allah wilde dat ik het zou horen, en zo hoorde ik een prachtige taal. Dus leidt me naar jouw boodschap.

De boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) presenteerde mij de Islaam en reciteerde voor uit de Qor-aan. Bij Allah, ik had nog nooit een betere rede gehoord dan dit en noch een zaak beter dan dit. Dus gaf ik mezelf over en getuigde van de waarheid.

Ik zei: “O boodschapper van Allah, waarlijk, ik ben een persoon die betrouwbaar is bij mijn mensen en ik keer naar hen terug om hen allemaal naar de Islaam uit te nodigen. Dus roep Allah aan om mij een teken te geven als blijk van hulp aan mij in datgene waar ik hen naar roep.” Hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “O Allah, maak voor hem een teken.” 

Nadat hij de eerste stappen in zijn land en zijn huis had gezet, vertelde hij zijn vader wat hem was overkomen en legde hem de Islaam uit. Ook sprak hij over de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zijn grootsheid, puurheid en zijn eerlijkheid. Vervolgens riep hij zijn vader op tot de Islaam. Vrijwel meteen accepteerde zijn vader de Islaam. Vervolgens ging hij naar zijn moeder en zij werd ook moslim. Vervolgens ging hij naar zijn vrouw en zij werd ook moslim. Toen hij er zeker van was dat de Islaam zijn huis had overgenomen, ging hij verder naar zijn stam en alle inwoners van Daws. Echter, niemand van onder hen accepteerde de Islaam, behalve Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn).

De mensen bleven hem maar teleurstellen en bleven hem maar de rug toekeren, totdat zijn geduld met hen opraakte. Dus vertrok hij op zijn rijdier door de woestijn terug naar de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om zijn beklag te doen en om meer leringen van hem op te doen. Toen hij in Mekkah arriveerde, haastte hij zich naar het huis van de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Hij zei tegen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “ O boodschapper van Allah, waarlijk, overspel en woekerrente hebben mij verslagen in ons gevecht tegen de Daws. Dus roep Allah aan om de Daws te vernietigen.” Plotseling was At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) verbijsterd toen hij de handen van de boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) naar de hemel zag reiken terwijl hij het volgende zei: “O Allah, leidt de Daws en breng ze naar de Islaam als moslims.” Toen keerde hij zich naar At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) en zei tegen hem: “Keer terug naar jouw mensen, roep hen aan en wees mild.” Deze situatie voedde zijn ziel met ontzag, en zijn levensmoed met vrede. Hij bedankte Allah (de Verhevene) met de meest intense dankbetuigingen vanwege het feit dat Hij, de Almachtige, deze genadevolle boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) tot zijn leraar en instructeur had gemaakt en dat de Islaam zijn religie en vreugde was. Hij keerde naar zijn land terug en ging geleidelijk en met een milde toon verder met het oproepen van mensen naar de Islaam, zoals de boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem adviseerde.

Tijdens de periode dat At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) zich onder zijn mensen begaf, migreerde de boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) naar Medinah en de veldslagen van Bedr, Oeh’oed en Khandaq (Ghazwatoe l-Khandaq: de naam van een veldslag tussen de vroegere moslims en de afgodenaanbidders waarin de moslims een Khandaq (greppel) om Al-Madinah groeven om te voorkomen dat de vijanden de stad zouden binnenkomen) hadden in de tussentijd ook al plaatsgevonden. Terwijl de boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) in Khaybar was en nadat Allah de Verhevene de moslims daar de overwinning had geschonken, vond er een optocht plaats. Hierbij waren tachtig families uit Daws aanwezig. Zij benaderden de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zeiden: “Er is geen god dan Allah, en Allah is de Grootste.” Zij gingen voor hem zitten en zwoeren de eed van trouw, de één na de ander.

Nadat dit machtige spektakel voorbij was, zat At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) alleen en begon hij te relativeren. Hij herinnerde zich nog de dag dat hij bij Allah’s boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kwam en hem vroeg om Allah (de Verhevene) aan te roepen en de Daws te vernietigen. Maar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) verrichtte een smeekbede en bad op die dag nederig tot Allah (de Verhevene) met een smeekbede die hem verbaasd deed doen staan: “O Allah, leid de Daws en breng ze naar de Islaam als moslims.” En Allah (de Verhevene) heeft waarlijk de Daws geleid en bracht ze als moslims. En hier stonden zij dan, tachtig families (het grootste gedeelte van de Daws) die hun plaats in de pure rangen achter de betrouwbare boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) innamen.

At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) ging verder met zijn werk en tijdens de Verovering van Mekkah gingen ze met tienduizenden moslims Mekkah binnen. At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) zag de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de valse goden vernietigen en ontdeed de Ka’bah met zijn handen van de onreinheid dat daar zo lang had verbleven. At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) herinnerde zich op dat moment een idool die aan ‘Amr ibn H’oemamah behoorde. Elke keer als hij daar als gast aanwezig was, was ‘Amr ibn H’oemamah gewend om  het aan hem te laten zien en nederig tegenover hem te staan. Nu deed voor At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) zich de mogelijkheid voor om deze zonde uit zijn ziel te verwijderen. Hij benaderde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en vroeg toestemming om die valse god van Hoemamah, “de twee palmen” genaamd, te verbranden. Hierop gaf de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) hem toestemming.

At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) ging naar het afgodsbeeld en stak het in brand en telkens wanneer de vlam uitging, stak hij het weer opnieuw aan en zei: “O valse god van de twee palmen, ik ben niet één van jouw aanbidders. Onze oorsprong is ouder dan jouw oorsprong. Ik heb jouw hart met vuur gevuld.”

Na de dood van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zag hij dat zijn verantwoordelijkheden als moslim niet bij de dood van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) eindigden, maar dat het eerder een begin was. Al kort na de dood van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) braken er oorlogen uit en At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) was daar goed op voorbereid en stapte moedig in de arena van beproevingen en terreur (van de vijand) met een groot verlangen naar het martelaarschap (Ash-Shahaadah). 

Tijdens de veldslag van Al-Yamamah ging hij samen met de moslims en zijn zoon ‘Amr ibn At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) om de vijanden te bevechten. Tijdens het begin van deze veldslag adviseerde hij zijn zoon om het leger van Moesaylamah de Leugenaar (die het profeetschap opeiste) te bevechten, zoals iemand die naar de dood en het martelaarschap verlangt. Ook vertelde hij aan zijn zoon dat hij het gevoel had dat hij tijdens deze veldslag zou sterven. Hij stortte zich in het gevecht en liet glorieuze heldendaden zien. Hij verdedigde niet zijn leven met zijn zwaard, maar verdedigde zijn zwaard met zijn leven. Toen de tijd daar was, viel zijn lichaam, maar zijn zwaard was nog steeds vlijmscherp en intact, zodat een andere hand, die nog niet was gevallen er mee kon doorgaan. Het was in deze veldslag dat At-Toefayl Ad-Dawsy (moge Allah tevreden met hem zijn) als martelaar (Shahied) naar zijn Heer werd geroepen. Zijn verwonde lichaam lag op de grond en zwaaide naar zijn zoon die hem niet kon zien. Hij zwaaide naar hem alsof hij hem probeerde te roepen om hem achterna te gaan en hem gezelschap te houden. Zijn zoon volgde hem ook daadwerkelijk, alleen gebeurde dat pas tijdens de veldslag van Yarmuk in Syrië. ‘Amr ibn At-Toefayl (moge Allah tevreden met hem zijn) viel als martelaar en terwijl zijn ziel uit zijn borst tevoorschijn kwam, stak hij zijn rechthand naar voren en opende zijn handpalm, alsof hij de hand van iemand anders schudde. En wie weet, misschien schudde hij de hand van zijn vader.


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN