Bibliotheek

Sa’d Ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn)

Vertaald en bewerkt door Aboe ‘Abdullah
3800 keer gelezen

Sa’d Ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn)

Kijk! Zie je die knappe, galante en lange man met een stralend gezicht? Dat is hij... Sa’d ibn

Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn). Hij haastte zich naar As‘ad ibn Zoeraarah om Moes‘ab  ibn ‘Oemayr (moge Allah tevreden met hem zijn), die door de profeet Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vanuit Mekkah naar Medinah werd gestuurd om de mensen naar de Islaam uit te nodigen, te aanschouwen. Sa‘d ging er heen met de gedachte om deze vreemdeling uit zijn stad te verjagen, samen met zijn religie (de Islaam). Alleen verliep de ontmoeting niet zoals hij verwachtte. 

Sa‘d was nauwelijks bij het huis van zijn neef As‘ad ibn Zoeraarah, waar Moes‘ab (moge Allah tevreden met hem zijn) zich bevond, aangekomen of zijn hart werd door een zoete vreedzame bries overvallen. Hij was nauwelijks bij zijn neef aangekomen en had zijn plaats bij de rest van de aanwezigen ingenomen en luisterde zeer aandachtig naar de woorden van Moes‘ab (moge Allah tevreden met hem zijn) of Allah, de Verhevene, leidde hem naar het rechte pad dat zijn hart en ziel verlichtte. 

Tijdens één van deze miraculeuze wonderen van het geloof, zette de leider van de Ansaar zijn speer opzij en schudde de handen van Moes‘ab (moge Allah tevreden met hem zijn) als een teken van trouw aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem).

Direct nadat Sa’d ibn Moe’aadz de Islaam had geaccepteerd, scheen er een nieuwe zon over Medinah. 

Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) wijdde zich toe aan de Islaam en doorstond alle beproevingen met veel heroïsme en grootsheid. Toen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) naar Medinah migreerde, verwelkomden de huizen van Bani Al-Ash-hal - de stam van Sa‘d - de Moehaadjiroen en hun bezittingen werden tot hun beschikking gesteld zonder enige vorm van arrogantie, misbruik of beperkingen.

Toen de veldslag van Bedr op het punt stond om los te barsten, verzamelde de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) om hen te raadplegen over de voorbereiding voor de veldslag. 

Zijn beminnelijke gezicht richtte zich op de Ansaar en zei tegen hen: “Ik wil jullie mening weten wat er gedaan moet worden omtrent het dreigende gevecht?”

Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) stond op en zei: “O profeet van Allah, we geloven stevig in jou, en wij getuigen dat datgene wat naar jou is neergedaald, de waarheid is. Wij zweren een plechtige eed en geven jou onze trouw, dus ga voort met wat jij wilt en wij zullen aan jouw zijde staan. Wij zweren bij Allah, Die jou met de waarheid heeft gezonden, dat als jij de zee bereikt en het oversteekt, dan zullen wij hand in hand met jou oversteken en geen man zal achterblijven. Wij zijn klaar om morgen het gevecht met onze vijanden aan te gaan, want ons is een verschrikkelijke oorlog gegeven en wij zijn oprecht in ons verlangen om Allah te ontmoeten. Ik hoop dat Allah ons datgene laat doen waardoor jij trots op ons zult zijn. Dus ga voort met datgene wat u in gedachten hebt. Moge Allah u zegenen.”

Door de woorden van Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) begon het gezicht van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) te stralen met bevrediging en geluk en zei toen tegen de moslims: “Wees verheugd, want Allah heeft me één van de partijen (of de karavaan of het leger zelf) van de vijand beloofd. Bij Allah, ik kan bijna met mijn eigen ogen zien waar elk van de vijand gedood zal worden.”

Tijdens de veldslag van Oeh’oed verloren de moslims de controle en verspreidden zich toen zij plotseling door het leger van de ongelovigen werden aangevallen. Alles ging er hectisch aan toe, maar toch bleef Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) vastgenageld aan de grond aan de zijde van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Hij verdedigde hem heldhaftig zoals een nobele krijger dat hoort te doen.

De veldslag van Al-Khandaq (de greppel) kwam als een geschikte mogelijkheid for Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) om zijn bewonderenswaardige mannelijkheid en zijn ongelooflijke moed te bewijzen. Terwijl de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) vredig in Medinah woonden en elkaar hielpen in het aanbidden en gehoorzamen van Allah (de Verhevene), hiermee hopende dat de geweldadigheden van de Qoraysh zouden stoppen, ging een groep joodse leiders in het geheim naar Mekkah om de Qoraysh tegen de de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op te zetten. De joden beloofden de Qoraysh om hen te helpen, indien Medinah door hen aangevallen zou worden. Zij maakten een overeenkomst met de ongelovigen en stelden zelfs een aanvalsplan voor. Bovendien hebben zij op hun terugreis de Banie Ghatfaan, één van de grootste Arabische stammen, tegen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) opgezet en maakten met hun leiders afspraken om zich bij het leger van de Qoraysh te voegen. Het aanvalsplan was klaar en iedereen kende zijn rol. De Qoraysh en de Ghatfaan zouden Medinah met een enorm leger aanvallen en de joden zouden tegelijkertijd  Medinah van binnenuit aanvallen.

Toen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) achter dit verraderlijke plan kwam, besloot hij in te grijpen. Eerst gaf hij het bevel aan zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) om een greppel rond Medinah te graven om zo de vijanden tegen te houden. Ten tweede zond hij Sa’d ibn Moe’aadz en Sa’d ibn ‘Oebaadah (moge Allah tevreden met hem zijn) naar Ka’b ibn As’ad, de leider van Banie Qoeraydhzah, om hun positie te achterhalen in deze dreigende oorlog. De Banie Qoeraydhzah hadden al eerder verdragen met de moslims gemaakt, maar bij hun aankomst hoorden de twee boodschappers van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) tot hun verbazing dat de Banie Qoeraydhzah de verdragen niet erkende door te zeggen: “Wij hebben geen enkele overeenkomst of verdrag met Moh’ammed ondertekend.”

Het was moeilijk voor de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om de mensen van Medinah bloot te stellen  aan zo’n dodelijke invasie en vermoeiende belegering. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) besloot hierop om de Ghatfaan te neutraliseren zodat de aanvallers de helft van hun mannen en kracht zouden verliezen. Hij begon met de Ghatfaan te onderhandelen en hiermee hopende dat zij het bondgenootschap met de Qoraysh zouden opgeven voor éénderde van de oogst. De leiders van Ghatfaan accepteerden deze overeenkomst en beide partijen zouden snel de overeenkomst ondertekenen.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) besloot om niet verder te gaan voordat hij de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) om advies had gevraagd. Hij waardeerde de mening van Sa’d ibn Moe’aadz en Sa’d ibn ‘Oebaadah (moge Allah tevreden met hem zijn), want zij waren de leiders van Medinah en hadden het recht om hun mening uit te spreken. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) vertelde hen over de onderhandelingen en dat hij tot compensatie was overgegaan zodat de inwoners niet blootgesteld zouden worden aan deze gevaarlijke aanval en verschrikkelijke belegering. 

Beide leiders van Medinah vroegen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Is het een kwestie van keuze of is het een Openbaring van Allah?” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoordde: “Het is eigenlijk een zaak die ik voor jullie heb gekozen. Bij Allah, ik doe dit alleen omdat ik duidelijk kan zien dat de Arabieren hun krachten samengevoegd hebben om jullie als één man aan te vallen, dus wil ik hun kracht beperken.” 

Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) kreeg het gevoel dat zijn geloof subtiel werd getest en zei tegen de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “O boodschapper van Allah, toen wij en die joden ongelovigen en polytheïsten waren, konden zij er zelfs niet van dromen om een dadel van ons land te eten, tenzij wij het aan hen uit gulheid, gastvrijheid of handel gaven. Dus hoe kan het, nadat Allah ons heeft geleid en ons met dat en met jou heeft geëerd, dat wij ons geld aan hen geven? Bij Allah, we kunnen zonder deze overeenkomst, en wij geven ze niets behalve oorlog, totdat Allah onze geschillen heeft rechtgezet.” De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) veranderde direct van gedachten en stelde de leiders van Ghatfaan op de hoogte dat zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) de voorgestelde overeenkomst hebben afgewezen en dat hij dit goedkeurde en hun mening ondersteunde.

Een paar dagen later was Medinah getuige van een verschrikkelijke belegering. Het was in feite eerder een belegering die zij op zichzelf hadden afgeroepen dan dat het hen werd opgedrongen, want zij hadden de greppel zelf gegraven als een bescherming. Maar de moslims waren goed voorbereid op een oorlog.

Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) marcheerde altijd trots rond met zijn zwaard en speer. Tijdens één van zijn rondes werd Medinah hevig met pijlen bestookt en één van die pijlen trof de arm van Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn). Zijn arm begon hevig te bloeden. Zijn arm werd snel verzorgd, vervolgens beval de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) naar de Masdjid (moskee) te dragen waar een tent werd opgezet zodat hij zich in de nabijheid van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zou bevinden. De moslims droegen hun grote held naar de Masdid van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) keek naar de hemel en zei: “O Allah, onze Heer, als de oorlog tegen de Qoraysh nog langer duurt, laat me alstublieft iets langer leven om tegen hen te vechten, want er is niets meer waar ik van houd dan die mensen te bevechten die Uw profeet pijn doen, hem niet geloven en hem zelfs tot migratie hebben gedreven. Maar als de oorlog al is afgelopen, laat alstublieft mijn wonden een weg vrij maken dat mij naar het martelaarschap zal leiden. Ik vraag U, lieve Allah, om mij niet te laten sterven totdat ik wraak heb genomen op de Banie Qoeraydhzah!”

Allah (de Verhevene) is zeker bij jou, O Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn)! Want wie kan zoiets zeggen in zo’n situatie behalve jij? Allah (de Verhevene) vervulde zeker zijn smeekbede. Hij overleed een maand later aan zijn verwondingen, maar hij stierf niet voordat hij wraak had genomen op de joden van Banie Qoeraydhzah.

Nadat de Qoraysh wanhopig werden in hun poging om Medinah weg te vagen en hun soldaten door paniek werden bevangen, namen zij hun wapens en materiaal en keerden met grote schaamte en teleurstelling terug naar Mekkah. 

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was overtuigd dat Medinah in gevaar werd gebracht door de misleiding en verraderlijkheid van de joden. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) beval daarom zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) om naar Banie Qoeraydhzah te marcheren en zij belegerden hen gedurende 25 dagen. Toen de joden er zeker van waren dat er geen ontsnapping mogelijk was, vroegen zij aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) om Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn), hun bondgenoot ten tijde vóór de Islaam, om te beslissen wat er met hen moest gebeuren.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) liet zijn metgezellen Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) uit zijn tent halen. Hij kwam naar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op een kameel en zag er bleek en ziek uit. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Sa’d, beslis wat er gedaan moet worden met de Banie Qoeraydhzah.” Sa’d herinnerde zich hun misleiding en verraderlijkheid in het algemeen en specifiek tijdens de veldslag van Al-Khandaq. Hij zei: “Dood hun krijgers, neem hun vrouwen en kinderen gevangen en verdeel hun geld.” En zo nam Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn wraak voordat hij stierf.

De wonden van Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) verergerden dagelijks. Op een dag kwam de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op bezoek en vond hem aan de rand van de dood en legde het hoofd van Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn) op zijn gezegende dij en riep Allah de Verhevene aan: “O Allah, onze Heer, Sa’d heeft hard gestreefd op de weg van Allah. Hij geloofde in Uw profeet en deed zijn uiterste best. Dus accepteer alstublieft zijn ziel met een goede aanvaarding.” De woorden van de profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kwamen als een verkoeling en veiligheid neer op de vertrekkende nobele ziel van Sa’d ibn Moe’aadz (moge Allah tevreden met hem zijn). Hij probeerde zijn ogen open te doen en hoopte dat hij het laatste gezicht wat hij zou zien, het gezicht van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zou zijn en zei: “Vrede zij met u, profeet. Ik getuig dat u inderdaad de boodschapper van Allah bent.”

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gaf tijdens deze emotionele toestand een blik van vaarwel en zei: “Wees verheugd, Aboe ‘Amr.” Aboe Sa’ied Al-Khoedriy (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: “Ik was één van degenen die Sa’d’s graf groef, en elke keer als wij een laag zand hadden gegraven, roken wij musk. Dit ging zo door totdat wij de plaats hadden bereikt waar hij zou komen te liggen.” De dood van Sa’d (moge Allah tevreden met hem zijn) was een tragisch verlies voor de moslims. Hun enige troost was toen zei hoorden dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “De Troon van de Meest Weldadige schudde toen Sa’d ibn Moe’aadz stierf.”

Hij omhelsde de Islaam op dertig jarige leeftijd en stierf zeven jaar later. En in die zeven jaar stopte hij al zijn energie ten dienste van Allah (de Verhevene) en Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en bij zijn dood trilde de Troon van Allah en waren er zeventig duizend engelen bij zijn graf. Allaahoe Akbar.

Maandblad Wij Moslims, jaargang 5, nr. 9


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN