Bibliotheek

Al-Baraa-e Ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn)

Vertaald en bewerkt door Aboe ‘Abdullah
1173 keer gelezen

Al-Baraa-e Ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn)

Wat kan de geschiedenis van de Islaam toch schitterend zijn met haar weergaloze verhalen over oprechte gelovigen, die alleen voor doel hadden om “laa ilaaha illallaah [er is geen god (die het recht heeft om aanbeden te worden) behalve Allah]” het hoogste woord in deze wereld te maken. Verhalen die ons weer enige trots schenken en levend maken, verhalen die onze harten en zielen, bijna helemaal ondergedompeld in duisternis, weer het pure licht in haar ware gedaante laat zien, waardoor zij weer de moed krijgen om op te staan en dezelfde weg te bewandelen zoals de oprechten vóór hen hebben gedaan. Een geschiedenis die laat zien wat de Islaam, het geloof dat Allah de Verhevene aan Zijn dienaren heeft voorgeschreven en waarin geen enkele compromis mogelijk is, werkelijk aan mensen kan voortbrengen indien zij zich waarlijk overgeven aan Allah de Almachtige. Deze keer maken wij het geschiedenisboek open en komen wij terecht bij Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn). En als wij zijn naam lezen dan zijn er een aantal woorden onlosmakelijk aan hem verbonden: moed, heldhaftigheid, dapperheid, opoffering…

“Voorwaar, Allah heeft van de gelovigen hun levens en hun bezittingen gekocht omdat er voor hen het Paradijs is. Zij strijden op de Weg van Allah, zodat zij doden en gedood worden…” Soerat At-Tawbah (9), aayah 111.

Als er iemand was die deze woorden in zijn hart en ziel had verankerd, dan was het wel Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn). 

Al-Baraa-e was één van de twee broers die voor de Zaak van Allah (de Verhevene) leefde en die trouw zwoer aan de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en die hun beloftes ook zijn nagekomen. 

Zijn broer was Anes ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn), de dienaar van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem).

Zijn moeder, Oem Soelaym (moge Allah tevreden met haar zijn), nam hem op tienjarige leeftijd mee naar de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zei: “O boodschapper van Allah, dit is Anas, uw jongen. Hij zal u dienen; roep Allah aan voor hem.” De boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kuste hem tussen zijn ogen en riep Allah (de Verhevene) aan voor een zegening die hem zou leiden naar een lang, goed en gezegend leven. Hij zei: “O Allah, laat hem veel geld en zonen hebben. Zegen hem en laat hem het Paradijs betreden.” Hij leefde 99 jaar en Allah (de Verhevene) schonk hem vele zonen en gaf hem een grote tuin die tweemaal per jaar fruit gaf.

De tweede zoon van Oem Soelaym (moge Allah tevreden met haar zijn) was Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn), die leidde een groot en moedig leven. Zijn motto  was “Allah en het Paradijs”. Elke persoon die hem zag vechten voor de Zaak van Allah (de Verhevene) stond versteld van wat hij zag, want wanneer Al-Baraa-e met zijn zwaard de polytheïsten aan het bevechten was, dan was hij niet één van degenen die op zoek was naar de overwinning, maar eerder op zoek was naar het martelaarschap (As-Shahaadah). Door zijn heldhaftigheid en moed zei ‘Oemar ibn Al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) eens tegen zijn generaals dat zij hem nooit aan het hoofd van een leger moesten aanstellen, anders zou hij al zijn manschappen de dood in hebben gejaagd door zijn onbevreesdheid.

Zijn vurige hoop was om als martelaar (Shahied) te sterven tijdens een glorieuze veldslag in naam van de waarheid en Islaam. En alleen vanwege deze wens miste hij noch een veldslag en noch een expeditie. Bij Allah, wat een oprechte en een nobele doelstelling. Dit zijn wensen die alleen voort kunnen komen uit de meest oprechte en pure harten, waarvan de Imaan (geloof) haar hoogste niveau heeft bereikt. Dit zijn de voorbeelden die de moslims van tegenwoordig nodig hebben. Voorbeelden waarbij de harten van de moslims weer enigszins tot leven komen en de aanleiding geven om weer in volle glorie over het lichaam te regeren. Want wat is het belangrijk voor een moslim om regelmatig stil te staan bij de doelen die wij in dit leven proberen na te streven. Zijn het doelen die ons werkelijk van nut zullen zijn op een verschrikkelijke Dag, de Dag des Oordeels, die zeker zal komen en waarvan niemand haar tijdstip weet? Of streven wij doelen na die op die verschrikkelijke Dag van geen enkele nut zullen zijn? Dit is de vraag die we onszelf moeten stellen.

Op een dag bezochten zijn broeders hem en hij keek naar hun gezichten en zei: “Ik denk dat jullie bang zijn dat ik in bed zal sterven. Nee, bij Allah, Hij zal mij mijn martelaarschap niet ontnemen.” En Allah (de Verhevene) liet waarlijk zijn gedachten uitkomen, want hij stierf niet in bed, maar viel als een martelaar in één van de meest glorieuze veldslagen van de Islaam.

Een held ziet er niet altijd uit zoals je verwacht. Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) had een onverzorgd uiterlijk en was zeer mager en had zo weinig vlees op zijn botten, dat het pijnlijk was om naar hem te kijken. Maar in een gevecht van man tot man heeft hij vele tegenstanders verslagen en temidden van harde gevechten was hij een uitmuntende krijger waar de tegenpartij vrees voor had.

Na de dood van de profeet Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem) werd Aboe Bakr as-Siddieq (moge Allah tevreden met hem zijn) tot zijn opvolger benoemd. Op dat moment begonnen steeds meer Arabische stammen de Islaam te verlaten. Indien de nieuwe leider van de moslims dit op zijn loop liet gaan, dan zou dit werkelijk een vernietigende klap voor de Islaam hebben betekend, maar Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) zag de dreiging en kwam met passende maatregelen. Hij stelde elf legers op die hij naar verschillende delen van het Arabische schiereiland stuurde. De Bani H’aniefa was op dat moment de grootste en sterkste groep die afvallig was geworden en hun leider was Moesaylamah de Leugenaar (Al-Kaddzaab). Hij beweerde namelijk dat hij een nieuwe profeet was. Allah de Alwetende had het zo bepaald dat het sterkste leger van de Islaam tegen de sterkste groep van de afvalligen zou komen te staan. Hadden de afvalligen werkelijk geweten tegenover welke rotsen van de Islaam ze stonden, dan hadden zij zich al voor de eerste slag met het zwaard overgegeven of waren zij gevlucht. En een van die rotsen was Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn), en wat een machtige strijder was hij.

Het moment van waarheid was aangekomen. Het leger van de waarheid en licht, onder aanvoering van Khaalid ibn Waalied (moge Allah tevreden met hem zijn), tegen het leger van de duisternis. De veldslag van Al-Yamaamah kon elk moment uitbreken. Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) kon zich niet meer in bedwang houden. De aanvalskreet leek voor hem eeuwen te duren. Met zijn ogen had hij het slagveld al verkend voor de mooiste plaats waar hij zijn martelaarschap kon behalen. Dit was het enige wat hem in deze wereld bezig hield. Niet lang daarna klonk er “Allaahoe Akbar”, de aanvalskreet van de moslims. Alsof je een adelaar op zijn prooi ziet neerduiken, zag je Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) op zijn prooi duiken. Al snel daarna begonnen de afvalligen stuk voor stuk door zijn zwaard te vallen, zoals bladeren in de herfst van de bomen vallen. Er was geen stoppen aan, hij wilde koste wat kost zijn doel bereiken. En vergeet niet dat het leger van Moesaylamah noch zwak noch klein was, maar juist het gevaarlijkste leger van de afvallige groepen. Met hun aantallen, uitrusting en tot de dood vechtende strijders, vormden zij zeker een bedreiging. Zij vingen de eerste aanvalsgolf van de moslims op en gingen toen zelf in de aanval. Op dat moment kwam er wat nervositeit in het moslimleger binnengeslopen, want zouden zij verslagen worden, dan kon dat wel eens het einde betekenen van de Islaam op het Arabische schiereiland.

De strateeg Khaalid ibn Waalied (moge Allah tevreden met hem zijn), met de bijnaam Sayfoellaah (het zwaard van Allah), begon zijn leger te reorganiseren. De profeet van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei over Khaalid (moge Allah tevreden met hem zijn): “…toen werd de vlag overgenomen door een zwaard van onder de zwaarden van Allah (namelijk Khaalid ibn Walied (moge Allah tevreden met hem zijn)) en Allah schonk hen de overwinning.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie.

Hij scheidde de Moehadjirien (Moehaadjiroen of moehaadjirien: (e)migranten die (e)migreren van het land van de ongelovigen naar het land van de moslims, omwille van Allah (de Verhevene) (enkelvoud: moehaadjir)) en de Ansaar (Ansaar: “helpers”: de moslims van Al-Madienah die de gemigreerde moslims van Mekkah steunden. Ansaari: een inwoner van Al-Madienah wordt Ansaari genoemd, omdat het Arabische woord “Naaser” verdediger en helper betekent. De Ansaar hielpen de Moehaadjierien uit Mekkah om weer een normaal leven te kunnen leiden in Al-Madienah. Zij deelden al hun bezittingen met de Moehaadjierien (migranten)) en ieder werd onder de leiding van zijn eigen mensen gesteld. Van alle gevechten die de moslims tot nu toe hadden meegemaakt was dit de hevigste en met de meeste verliezen. Al-Baraa-e had een luidde en aantrekkelijke stem. Zijn leider riep hem en zei: “Spreek Al-Baraa-e!” Dus Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) schreeuwde met sterke en waardevolle woorden: “O Ansaar, laat niemand van jullie denken dat hij naar Al-Madienah terugkeert. Al-Madienah bestaat voor jullie niet meer. Er is voor jullie alleen Allah en het Paradijs.” Deze woorden tonen aan wat voor moed en karakter hij had. In die situatie hadden gedachten die naar Al-Madienah gingen, de hoofdstad van de Islaam waar zij hun vrouwen en kinderen achterlieten, niets mee te maken, want zouden zij die dag verslagen worden dan was er geen Al-Madienah om naar terug te keren. Het gevecht barstte in alle hevigheid los en de moslims begonnen weer de overhand te krijgen. Langzaam begonnen zij zich naar een overweldigende overwinning te werken. De afvalligen begonnen zich nu aan het gevecht te ontrekken en zochten in grote getale hun toevlucht in een grote tuin omringd door muren. Dit zou later bekend worden als “de tuin des doods.” Op dat moment liep Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) naar voren en riep naar zijn broeders: “O moslims, zet me op een schild, breng het schild met speren omhoog en gooi me in de tuin. Ik zal ofwel als martelaar sterven, ofwel voor jullie de poort openen.” 

O beste lezers, heb ik jullie niet verteld wat voor moed hij bezat, dat hij geen vrees kende en dat het martelaarschap zijn enige doel was in dit leven? Hij was niet op zoek naar de overwinning, hij was niet op zoek naar een status bij de mensen, hij was op zoek naar het martelaarschap en het welbehagen van Allah (de Verhevene). De metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) vroegen eens aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) wanneer Allah (de Verhevene) om Zijn dienaar moet lachen? De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Hij begeeft zichzelf tussen de vijand zonder schild en vecht tot dat hij gedood wordt.” Al-Moeh’alla 7/294.

En ik vraag jullie, welke persoon heeft het beter dan iemand die Allah (de Verhevene) tevreden stelt en aan het lachen maakt?

Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) zat al snel op een schild en werd in de tuin gegooid. Hij viel als een hongerige leeuw op zijn prooi en begon ze stuk voor stuk met zijn klauwen neer te slaan. Hij kreeg ook veel verwondingen te verduren, maar dat weerhield hem er niet van om de poorten te open. Nu kwamen de moslims van alle kanten binnen en waren de laatste momenten voor de polytheïsten aangebroken. Niet veel later werd Moesaylamah gedood en was de zege beklonken.

Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) werd terug naar Al-Madienah gedragen en hij werd een maand lang door Khaalid ibn Waalied (moge Allah tevreden met hem zijn) persoonlijk verzorgt. Ondanks zijn verwondingen, was hij niet tevreden. Het verlangen naar Allah (de Verhevene) en de dorst naar het martelaarschap bleef hem bezig houden. Alles moest wijken en al snel diende zich een andere mogelijkheid aan en Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) zat weer in de voorste rangen op zoek naar zijn ultieme wens.

In die periode waren er twee machtige rijken. Het ene machtige rijk was dat van de Romeinen en de andere dat van de Perzen. De Perzen maakten in hun veldslagen tegen de moslims van elke barbaarse methode gebruik om hen te verslaan. Zij maakten gebruik van haken die vastzaten aan uiteinden van kettingen. De haken werden opgewarmd totdat ze gloeiend heet waren en gooiden ze dan vanuit hun hoge kastelen naar beneden. Elke moslim die er dan tegen aan liep kon zich dodelijk verwonden. In één van die veldslagen werd Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) samen met zijn broer Anes (moge Allah tevreden met hem zijn) en nog een paar moslims gekoppeld om één van die kastelen te bedwingen. Tijdens de strijd viel er plotseling zo’n haak naar beneden en trof zijn broer Anes (moge Allah tevreden met hem zijn). Anes (moge Allah tevreden met hem zijn) zelf kon de haak niet vastpakken aangezien het gloeiend heet was. Toen Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) dit zag, haastte hij zich naar zijn broer. Terwijl  zijn broer door de haak naar boven werd gehesen langs de kasteelmuur, pakte Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) de ketting met zijn handen vast  en ontdeed zeer moedig zijn broer van de gloeiend hete haak. Toen Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) en de groep moslims naar zijn handen keken, zagen zij dat zijn vingers er niet meer waren. Het vlees om zijn vingers was helemaal verdwenen en alleen verbrandde botten waren overgebleven. En zo moest onze held weer een lange periode revalideren.

Maar dachten jullie dat hij de hoop had opgegeven? Dachten jullie dat die handicap hem kon weerhouden? Het was juist tijd om zijn beloning op te halen. Een beloning die hij door zijn bewezen verdiensten heeft verdiend, en nog meer met de wil van Allah (de Verhevene). En het duurde niet lang voordat er zich weer een veldslag aandiende waar hij zich kon onderscheiden.

De mensen van Al-Ahwaaz en Perzië brachten een zeer groot leger bijeen om de moslims te bestrijden. De leider der de gelovigen, ‘Oemar ibn Al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) schreef naar Sa’d ibn Abie Waqaas (moge Allah tevreden met hem zijn) in Koefa (Irak) en naar Aboe Moessa Al-Ash’ariy in Basra (Irak) om een leger naar Al-Ahwaaz te sturen. Hij schreef in zijn brief naar Aboe Moessa: “Maak Soehail ibn ‘Adiy hun leider en stuur Al-Baraa-e ibn Maalik met hem mee.”

De legers ontmoetten elkaar en zoals zo vaak gebruikelijk was, begon men eerst met man tot man gevechten. Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) alleen doodde toen alleen al meer dan honderd Perzen. Vervolgens werd de volledige aanval ingezet waarbij aan beide kanten vele doden vielen. Tijdens de strijd kwamen verschillende metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) naar Al-Baraa-e ibn Maalik (moge Allah tevreden met hem zijn) en zeiden: “Herinner de woorden van Allah’s boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) over jou: “Misschien is er een persoon met onverzorgde en ongekamde haren waar de mensen niet naar kijken, maar als hij bij Allah zweert, dan zal Hij zijn gebeden vervullen. Van onder hen is er Al- Baraa-e ibn Maalik.” O Al-Baraa-e, zweer bij Allah, vraag Hem om hen te verslaan en ons de overwinning te schenken.”

Spoedig hield hij zijn handen naar de hemel toe en vroeg Allah: “O Allah, versla hen en schenk ons de overwinning en laat me vandaag bij Uw profeet komen.” Vervolgens keek hij lang naar zijn broer Anes (moge Allah tevreden met hem zijn) die vlakbij hem stond, alsof hij afscheid wilde nemen. Al snel begonnen de gevechten intensiever te worden en de moslims vochten als nooit tevoren. Uiteindelijk konden zij de overwinning opeisen.

Na de veldslag bleek al snel dat Al-Baraa-e (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn ultieme wens alsnog met de Wil van Allah (de Verhevene) heeft kunnen vervullen. Zij vonden hem terug met een glimlach op zijn gezicht en in zijn hand hield hij wat stof vast dat doordrenkt was met zijn bloed. Zijn zwaard lag naast hem.

Uiteindelijke bereikte de reiziger zijn thuis, samen met zijn medemartelaars (moge Allah tevreden met hen zijn). Hij eindigde zijn reis tijdens een grote en nobele periode. En er zal tegen hen gezegd worden: “Dit is het Paradijs die jullie toebehoort voor wat jullie verrichtten.”

Maandblad Wij Moslims, jaargang 5, nr. 8


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN