Het spreken namens de wetgeving zonder kennis is een gevaarlijk fenomeen, dat zwakte van de religie impliceert en daarnaast de liefde van de spreker voor bekendheid, en het beweren kennis te hebben om te spreken over iets waar men geen kennis van heeft. Allah de Verhevene zegt: “En volg niet dat waarover je geen kennis hebt. Voorwaar, het gehoor en het gezichtsvermogen en de harten: die zullen allen erover ondervraagd worden.” Soerat Al-Israa-e (17), aayah 36.
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) werd gevraagd over vele zaken waarbij hij de kennis daarvan aan Allah (de Verhevene) toeschreef en wachtte vervolgens op de openbaring. Al-Imaam Maalik (moge Allah hem genadig zijn) heeft gezegd: “De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem), de leider van de moslims en de beste onder de werelden, werd gevraagd over zaken waarbij hij geen antwoord gaf totdat hij een openbaring vanuit de hemel kreeg.” Al-Aadaab As-Shar’iyah van Ibn Al-Moeflih’ 2/61.
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) had een verbod gelegd op het spreken namens de wetgeving zonder kennis, in zijn uitspraak: “Al-Moetashabbi’ (degene die zich verfraait terwijl hij niet beschikt over datgene wat hij zichzelf toeschrijft), wanneer hem iets gegeven wordt, is hij te vergelijken met iemand die twee kleden van bedrog draagt.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie in Kietaab An-Nikaah’, baab Al-Moetashabbi’ biema lem yenel, wa ma yonha mien ftikhaar ad-dharrah nr. 5219; overgeleverd door Moesliem in Kietaab Al-Libaas wa z-Zinnah, baaboe n-Nahy ‘ani t-Tazwier fie l-Liebaas nr. 2129.
Al-Imaam Aboe H’aamied Al-Ghazaalie heeft als commentaar op deze h’adieth het volgende gezegd: “Hieronder valt de fatwa van de geleerde waar hij geen zekerheid over heeft, en zijn overlevering van de h’adieth waar hij geen bevestiging van heeft; want zijn doel is het zichzelf vertonen, hij schaamt zich om “ik weet het niet” te zeggen, en dit is verboden.” Ih’yaa-e ‘Oloom ad-Dien 3/286.
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft de Sah’aabie (metgezel) ‘Abdoellaah ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hem zijn) gewaarschuwd om Fataawa uit te vaardigen en te spreken namens Allah (de Verhevene) zonder kennis; zeggende: “Degene die over kennis beschikt dient te
spreken, en wie geen kennis beschikt dient te zeggen: “Allah weet het beste.” Voorwaar, Allah heeft tegen Zijn profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd: “Zeg (O Moh’ammed): “Ik vraag jullie er geen beloning voor en ik behoor niet tot hen die verzinnen.” Soerat Saad (38), aayah 86. I’laam Al-Mowaqqi’ien 2/166.
Veel personen die zich benoemen tot mensen met kennis rennen achter posities, functies en het wereldse aan en streven naar het bekleden van haar functies – zij spreken met onwetendheid over Allah (de Verhevene) en Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Hierover zegt Al-Imaam ibn Al-Qayyiem: “Een ieder die het wereldse voorrang geeft en ervan zal houden, zal ongetwijfeld over Allah (de Verhevene) valsheid betreffende Fataawa en oordelen verspreiden, in zowel zijn berichten als datgene dat hij verplicht stelt.” Al-Fawaa-ied van Ibn Al-Qayyiem blz. 131.
Om dit artikel niet te lang te maken, zal ik mezelf beperken tot de volgende zaken die te maken hebben met het spreken namens de wetgeving zonder kennis:
Het misbruiken van de oordelen uit het Boek en de Soennah
De waarschuwing is gekomen voor degenen die de Qor-aan lezen, en zijn oordelen en grenzen veranderen. Zij misbruiken het en richten het de ene keer naar een richting en een andere keer naar een andere richting en spreken over Allah (de Verhevene) zonder kennis. Er is overgeleverd door H’oedzayfah (moge Allah tevreden met hem zijn) dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Waar ik voor vrees is een persoon die de Qor-aan leest totdat het op hem zichtbaar wordt, en hij zal een hulp voor de Islaam zijn, hij verandert het naar wat Allah wil, en hij zal er afstand van nemen en hij plaatst het achter zijn rug en had zal zijn buur met een zwaard aanvallen en beschuldigt hem van shirk.” Overgeleverd door Ibn H’ibbaan in zijn authentiek verzameling 1/282.
Een voorbeeld van het misbruiken van de Soennah en het verspreiden van leugens namens kennis in deze laatste tijden, is wat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft genoemd in de h’adieth: “In de latere tijden zullen er mensen zijn die leugenaars en misleiders zijn. Zij zullen met ah’adieth komen die jullie niet gehoord hebben en ook niet jullie vaders, neem afstand van hen, laat hen jullie niet afdwalen en jullie niet beproeven.” Overgeleverd door Moesliem in Al-Moeqaddiemah, Baab An-Nahy ‘anie ar-Riwaayah ‘anie d-Dho’afaa-e wa l-ih’tiyaato fie yeh’ammoeliha nr. 7
Een voorbeeld van het misbruiken van kennis is datgene wat overgeleverd is van de leider der gelovigen ‘Aliy ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn), dat hij op een dag de moskee binnentrad en een prediker zag die de mensen toesprak en hun waarschuwde; hij vroeg aan hem: “Heb je kennis over de naasikh en mensoekh?” Hij (de prediker) zei: “Nee.” Toen zei hij tegen hem: “Je bent vernietigd, je bent vernietigd,” en hij gaf het bevel om hem te verbieden de mensen in het openbaar toe te spreken.” Zie Al-Faqieh wa Al-Moetafaqqieh van Al-Khateeb Al-Baghdaadie 1/80, Al-Djaami’ lie ah’kaamie l-Qor-aan van Al-Qortobie 2/61.
Om de misbruikers te confronteren met de religie, streefden de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) om zekerheid te hebben bij het vertellen van ah’adieth van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem); er is overgeleverd van Moedjahied dat hij zei: “Boeshier Al-‘Adawiey kwam naar Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn) en begon met het vertellen van ah’adieth, zeggende: “De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd…, de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd…” Ibn ‘Abbaas luisterde niet naar zijn vertellingen, noch keek hij hem aan! Hij zei: “O Ibn ‘Abbaas! Wat is er met je dat je niet naar mijn vertellingen luistert? Ik vertel je overleveringen van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en je luistert niet naar mij!” Toen zei Ibn ‘Abbaas: “Vroeger, wanneer wij iemand hoorden die zei ‘de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd’ richtten wij onze gezichten naar hem en luisterden wij aandachtig naar hem; maar toen de mensen in moeilijkheden terecht kwamen en meningsverschillen hadden, namen wij van de mensen alleen datgene wat wij kenden.” Moeqaddiemat Sah’ieh’ Moesliem 1/13.
Zich haasten in het geven van Fataawa vóór het bestuderen en overpeinzen van de kwestie:
De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ons krachtig gewaarschuwd tegen het geven van Fataawa zonder kennis daarover te beschikken; er is overgeleverd in de h’adieth van Djaabir (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Wij gingen op reis en een van ons werd door een steen op zijn hoofd geraakt. Hij kreeg een natte droom en vroeg zijn metgezellen: “Kunnen jullie voor mij een vrijstelling vinden om de Tayammoem (Tayammoem: rituele reiniging met schone aarde i.p.v. water, als er geen water aanwezig is, of als men om gezondheidsredenen geen water kan/mag gebruiken) te verrichten?” Zij zeiden: “Wij kunnen voor jou geen toestemming vinden, je bent in staat om water te gebruiken.” Hij verrichte de ghoesl (grote rituele wassing om de staat van Djoenoeb [na de natte droom] op te heffen) en stierf daardoor. Toen wij bij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) kwamen, werd hij hierover geïnformeerd en zei daarop: “Zij hebben hem gedood, moge Allah hen doden. Waarom hebben zij geen vragen gesteld als zij onwetend waren? De genezing van de onmacht is het vragen, het was voor hem voldoende om de Tayammoem te verrichten en zijn wond met een doek in te wikkelen en daarover te vegen en zijn andere lichaamsdelen te wassen.” Overgeleverd door Aboe Daawoed in Kietaab At-Tah’aarah, baab Al-Madjdoer yatayammam nr. 336 en is h’asan (goed) geclassificeerd door Al-Albaanie in Sah’ieh’ Soenen Aboe Daawoed 1/101. En hij had degenen die een Fataawa hadden gegeven als moordenaars benoemd.
Degene die nadenkt over de toestand van de weledele metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen) en de geleerden die na hen kwamen, zal opmerken dat zij afstand namen van het geven van Fataawa en dat zij vrees hadden om antwoord te geven over allerlei kwesties, vrezend dat zij zouden spreken over de wetgeving zonder kennis. ‘Abdoer-Rah’maan ibn Abie Layla zei: “Ik heb in deze moskee 120 van de metgezellen van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bereikt. Een ieder van hen die gevraagd werd over een h’adieth of een fatwa, had de wens dat zijn broeders zijn plaats innamen.” En in een andere versie staat: “Kwesties werden voorgelegd aan een van hen, die het doorstuurde naar een andere en die het weer terugstuurde naar degene die het aan hem doorstuurde totdat hij terugkwam bij de eerste persoon die gevraagd werd.” Ih’yaa-e ‘Oeloom Ad-Dien 1/92 en Al-Aadaab As-Shar’iyyah 2/64.
Al-Imaam Soefyaan at-Thawrie had hen ook op dezelfde manier beschreven, zeggend: “Ik heb de Foeqahaa-e (Fiqh[jurisprudentie]-geleerden) bereikt en zij hielden er niet van om antwoorden te geven op kwesties en het geven van Fataawa.” Al-Aadaab As-Shar’iyyah 2/66. Dit in een periode waarin er veel geleerden waren en hun uitgebreide kennisniveau. Maar als we hen vergelijken met onze tijd, met de geleerden in onze tijd, dan zullen wij merken dat er onder hen mensen zijn die niet te vertrouwen zijn en verwarrende Fataawa geven en die zich haasten in het geven van Fataawa zonder enige voorafgaande studie, zorg en aandacht.
Een voorbeeld van het zich haasten in het geven van Fataawa en het spreken namens de shar’ (de wetgeving) zonder kennis, is dat een man Rabie’ah ibn Abie Abdier-Rah’maan zag huilen en zei: “Wat heeft je aan het huilen gemaakt?” Hij zei: “Degenen zonder kennis zijn gevraagd om Fataawa, en in de Islaam is er een gevaarlijke kwestie voorgekomen! Er zijn mensen die Fataawa geven die de gevangenis meer verdienen dan dieven.” I’laam Al-Mawaqqie’ien van Ibn Al-Qayyiem 4/207 en Al-Aadaab As-Shar’iyyah 2/67.
Ibn Al-Qayyiem heeft vermeld van enkele geleerden dat zij zeiden: “Hoe zal het gesteld zijn met Rabie’ah als hij ons tijdperk heeft gezien, en het streven van degenen zonder kennis om Fataawa te geven en zich ernaar wenden zonder ervaring en terwijl hij een onbekende en vreemde is bij de geleerden. Desbetreffende persoon beschikt niet over kennis m.b.t. het Boek en de Soennah en de overleveringen van de selef.” I’laam Al-Mawaqqie’ien van Ibn Al-Qayyiem 4/207-208. Hoe is de toestand van enkelingen in onze tijd, die het lef hebben om uitspraken over de religie te doen zonder over kennis te beschikken, vrees of gedrag.
Enkele verwijzingen die hiermee te maken hebben is dat enkele beginnende studenten het lef hebben om Fataawa uit te vaardigen waar alleen de standvastige grote geleerden over kunnen oordelen. I’laam Al-Mawaqqie’ien van Ibn Al-Qayyiem 2/34.
Over deze mensen die zich haasten in het uitvaardigen van Fataawa heeft de Faqieh Al-Qaadhe Sah’noen gezegd: “Degenen die de meeste durf hebben om Fataawa uit te vaardigen zijn degenen met de geringste kennis, iemand van hen kan beschikken over een hoofdstuk van kennis terwijl hij denkt dat hij over de gehele waarheid beschikt.” Moeqaddiemat Al-Djaamie’ As-Sah’ieh’, Soenen At-Tirmidzie, controle en uitleg van Ah’med Shaakir 1/17; en Ar-Raqaabah ‘ala at-Toeraath van Bakr Aboe Zayd blz. 15.
De niet specialisten die zich met kwesties van kennis bezig houden;
Gevoelige kwesties m.b.t. kennis, en jurisprudentie zaken, en nieuwe gebeurtenissen die Fataawa nodig hebben, hebben mensen nodig die hun leven hebben besteed aan het verzamelen van kennis en zaken die daaraan gerelateerd zijn en die tot de standvastige welbekende geleerden behoren, van wie het bekend is dat zij over uitgebreide kennis beschikken en een scherp begrip hebben, en gedrag van degenen die met vrees zijn gesierd, kennis van de omgeving en hedendaagse dogma’s en de doelen van de Shari’ah. Maar het kan zijn dat er mensen zijn die kennis beschikken over wereldse zaken, dat zij kennis nemen van de Islamitische wetenschappen, maar zij zullen nooit in staat zijn om onderzoeken te verrichten in kwesties die met Islamitische wetenschappen te maken hebben. Zij kunnen de Oemmah voordeel brengen met hun uitvindingen en wetenschappelijke wereldse kennis en daar is onder de moslims veel vraag naar.
Er zijn mensen die kennis hebben over wetenschappelijke wereldse zaken en die het lef hebben om zich uit te drukken over boeken van de selef (voorgangers) m.b.t. de ‘aqiedah (geloofsleer), tefsier (uitleg van de Qor-aan), h’adieth (overleveringen), fiqh (Islamitische jurisprudentie, wetgeving - Fiqh: Faqaha, letterlijk betekent dit begrip. Islamitisch betekent het de Islamitische jurisprudentie, wetgeving. De volledige definitie van fiqh is: het kennen van de Islamitische oordelen over Islamitische praktijkzaken met daarbij de uitgebreide duidelijke bewijsvoering) en zijn fundamenten, en die in gevaarlijke valkuilen zijn gevallen. I’laam Al-Mawaqqie’ien van Ibn Al-Qayyiem 1/44.
We kunnen de oprechtheid van enkele onderzoekers niet in twijfel trekken, maar het is niet genoeg voor een persoon om boeken van wetenschappelijke Islamitische kennis te lezen en om dan te behoren tot de geleerden die gespecialiseerd zijn in de Shari’ah, het is nodig dat men steeds de geleerden vraagt en voordeel trekt uit hun begrip en de betekenis van de tekstuele bewijzen en kennis neemt van de wijsheden van de bewijzen en de methodiek die gebruikt dient te worden om daarachter te komen en de mogelijkheid om deze te onderzoeken. Er is overgeleverd van Al-Imaam Ah’med door zijn zoon ‘Abdoellaah, dat hij zei: “Als een persoon beschikt over geschriften waarin uitspraken van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) staan en waar ook vermeld staat dat metgezellen en Taabi’ien (Taabi’ien: de generatie na de sah’aabah (moge Allah tevreden zijn met hen), die de sah’aabah gezien hebben) van mening verschillen, dan is het hem niet toegestaan om te handelen naar wat hij vindt en om zelf oordelen te vellen en ernaar te handelen totdat hij de geleerden benadert om te handelen naar iets dat authentiek is.” Al-Faqieh wa l-Moetafaqqieh 2/157 en I’laam Al-Mawaqqie’ien 1/46.
Al-Imaam As-Shaafie’ie heeft de mensen met kennis gewaarschuwd om de fundamenten en middelen van de religie te onderkennen voor het vellen van Fataawa; toen hij zei: “Het is voor niemand toegestaan om een oordeel over de religie van Allah te vellen, behalve een persoon die goede kennis heeft over het Boek van Allah, de naasikh en mensoekh, de moeh’kem en moetashaabih, uitleg (te-ewiel) en tertiel (wijze van recitatie), de verzen die in Mekkah en die in Medinah zijn geopenbaard en wat de betekenis daarvan is en waarom deze zijn geopenbaard. Daarnaast dient deze persoon uitgebreide kennis te beschikken over de h’adieth zoals hij over de Qor-aan beschikt. Hij dient ook uitgebreide kennis te hebben over de Arabische taal, poëzie en alles wat nodig is om over kennis te beschikken en de Qor-aan te begrijpen. Daarnaast dient hij rechtvaardig te zijn en bekend als iemand die weinig spreekt, en bekend als iemand die een leidingpositie heeft in het geven van oplossingen voor meningsverschillen… als hij beschikt over deze zaken dan mag hij spreken en Fataawa geven die betrekking hebben op hetgeen toegestaan en verboden is, en als hij niet beschikt over deze zaken dan heeft hij geen recht om te spreken over kennis, noch om Fataawa te geven.” Kietaab Al-‘Ilm, baab 49.
En wat is de uitspraak van de dichter mooi, toen hij zei:
Zolang je de zaak niet via zijn deuren binnentreedt, zul je afdwalen en wanneer je via de deur binnenkomt, zul je de leiding vinden
Het spreken over bepaalde dingen van kennis in aanwezigheid van degenen van wie het begrip over de religie en positie laag is
Er zijn mensen die over kennis beschikken en die spreken over wetenschappelijke zaken in een omgeving waar zich mensen bevinden die in niveau verschillen betreffende het opvatten van de woorden die aan hen gericht zijn. En het kan zijn dat deze mensen spreken over wetenschappelijke zaken die tot grote Fitnah leiden, en zeker over zaken die betrekking hebben op de Oemmah en die complex zijn en wat geen enkel nut heeft om ze te behandelen in aanwezigheid van gewone mensen.
Al-Imaam Al-Boekhaarie heeft een hoofdstuk “Baaboe men khassa bie l-‘Ielmie qawmen doena qawmien karaahiyata alla yafhamoe (Hoofdstuk: degene die een groep uitzondert met een betoog en anderen uitsluit waarvan hij bang is dat zij het niet zullen begrijpen)” genoemd, en vervolgens noemde hij de uitspraak van ‘Aliy (moge Allah tevreden met hem zijn): “Spreek de mensen aan met zaken die zij kennen, wensen jullie dat Allah en Zijn boodschapper verloochend worden?!” Kietaab Al-‘Ilm, baab 49
Er is overgeleverd van ‘Abdoellaah ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Het spreken tot een groep mensen met woorden die hun verstand niet bevatten, zal een Fitnah voor enkelingen onder hen zijn.” Moeqaddiemat Sah’ieh’ Moesliem 1/11.
Dit behoort niet tot het verbergen van kennis, wat verboden is. Maar het is het uitbesteden op de manier zoals het hoort en het te geven aan degenen die het verdienen/begrijpen. Daarom is het noodzakelijk dat men rekening houdt met datgene wat verspreid wordt en de verspreiding toetst aan de hand van het voordeel dat bereikt wordt.
As-Shaatibie heeft gezegd: “Niet alles waarvan men weet dat het waarheid is, wordt genoodzaakt om te verspreiden, ook al behoort deze kennis tot de Islamitische kennis en ook al behoort deze kennis tot de wetsoordelen. Deze worden onderverdeeld in twee categorieën: een deel waarvan gevraagd wordt om deze te verspreiden, en dit is een groot gedeelte van de kennis van de Shari’ah, en een ander deel wordt niet gevraagd om deze zonder grenzen te verspreiden…” Al-Moewaafaqaat van As-Shaatibie 4/189.
En alle lof zij Allah, de Heer der werelden.
Maandblad Wij Moslims, Jaargang 5, nr. 4.