Bibliotheek

‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hen zijn)

Door Aboe ‘Abdoellaah
1198 keer gelezen

‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hen zijn)

Toen ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar zich in de bloei van zijn leven bevond, zei hij: “Ik heb de eed van trouw gezworen aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Ik heb mijn eed nooit verbroken, noch heb ik mijzelf naar iets anders gekeerd; ik heb nooit mijn trouw gezworen aan degenen (die zich bevonden) in de burgeroorlog, noch heb ik ooit een slapende moslim wakker gemaakt.”

Deze woorden zijn een samenvatting van het leven van een briljante man die de leeftijd van vijfentachtig jaar bereikte. Zijn relatie met de Islaam en de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) begon al op zijn dertiende, toen hij zijn vader vergezelde naar het slagveld van Bedr, hopende dat hij een plaats onder de strijders kreeg toegewezen, maar hij werd door de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) teruggestuurd vanwege zijn jonge leeftijd. Sinds die dag – zelfs hiervoor, toen hij zijn vader (moge Allah tevreden met hem zijn) vergezelde tijdens de Hidjra naar Al-Medinah -  begon hij zijn al relatie met de profeet van de Islaam (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en toonde hij vroegtijdig mannelijke verdiensten.

Vanaf die dag, totdat hij op vijfentachtig jarige leeftijd heenging, troffen wij hem altijd onophoudelijk aan, berouwvol, nooit afwijkend van zijn pad, zelfs niet een haarbreedte; hij verbrak nooit de eed van trouw die hij had gezworen, noch verbrak hij een belofte die hij deed. De deugden van ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn)  waar de mensen duizelig van werden, zijn talloos. Onder deze deugden zijn zijn kennis, bescheidenheid, oprechtheid van zijn geweten en zijn pad, zijn gulheid, vroomheid, standvastigheid in aanbidding en zijn oprechte trouw aan de leringen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Door al deze verdiensten en kwaliteiten heeft ‘Abdoellaah ibn ’Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn)  zijn unieke persoonlijkheid gevormd en zijn oprechte en  waarheidsgetrouwe leven geleefd. 

Hij leerde zeer veel goede manieren van zijn vader, ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) en samen met hem leerden zij van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) alle goede manieren die als de meest nobele deugden omschreven kunnen worden. 

Net zoals zijn vader (moge Allah tevreden met hem zijn), was zijn geloof in Allah (moge Allah tevreden met hem zijn) en Zijn profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) perfect, daardoor was zijn manier waarop hij de voetstappen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) nastreefde bewonderenswaardig. Hij keek altijd naar wat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) aan het doen was in elke zaak en deed het vervolgens nederig na, tot in het kleinste detail. Bijvoorbeeld, waar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bad, daar bad ook Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn)  en wel op dezelfde plek. Als de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) Allah staand aanriep, dan riep ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn) Allah ook staand aan. 

Ook op een specifieke route waar de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ooit eens van zijn kameel kwam en twee raka’aat bad, en wanneer ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn) deze route nam, deed hij de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) precies na. 

Bovendien herinnerde hij zich dat de kameel van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) op een bepaalde plek in Mekkah twee keer om zijn eigen as draaide voordat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) van zijn kameel kwam alsook twee raka’aat bad. De kameel zou dit spontaan kunnen hebben gedaan om voor zichzelf een geschikte rustplaats te vinden, maar Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hen zijn)  bereikte deze zelfde plek, en hij liet zijn kameel twee keer om zijn as draaien, waarna het pas mocht zitten, zodat ibn ‘Oemar twee raka’aat op dezelfde manier kon verrichten, precies zoals hij de boodschapper van Allah zag doen. Deze mate van volgzaamheid heeft ertoe geleid dat de moeder van de gelovigen ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn) eens zei: “Niemand volgde de voetstappen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) in zijn komen en gaan zoals Ibn ‘Oemar deed.”

Hij spendeerde zijn lange gezegende leven en zijn standvastige loyaliteit aan de Soennah van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) totdat er zelfs een tijd kwam waarbij de briljante moslims Allah (de Verhevene) vroegen: “O Allah, red Ibn ‘Oemar zolang ik leef zodat ik hem kan volgen. Ik ken niemand die trouw is gebleven aan de vroegere tradities, behalve hij.”

Zoals zijn sterke en stevige trouw naar de praktijken (Soennah) van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), zo was ook zijn respect voor de profetische tradities (ah’adieth). Hij leverde nooit een h’adieth over tenzij hij het zich herinnerde tot de laatste letter. Zijn tijdgenoten zeiden: “Niemand van de metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was voorzichtiger met het toevoegen of iets weg te laten van de h’adieth dan ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar.” En zo was hij ook zeer voorzichtig wanneer hij een fatwa gaf. Op een dag kwam iemand naar hem toe en vroeg om een fatwa. Nadat hij zijn vraag gesteld had, zei Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn): “Ik heb geen kennis over hetgeen jij mij vraagt.” Vervolgens ging de man weg. Hij had nauwelijks de plaats verlaten of Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) wreef vrolijk met zijn handen en zei tegen zichzelf: "Ibn ‘Oemar werd gevraagd over datgene wat hij niet weet, dus zei hij: "Ik weet het niet!"

Hetgeen ibn ‘Oemar namelijk erg vreesde was om idjtihaad (onafhankelijke oordeel over een juridische kwestie) te verrichten in zijn fatwa, terwijl hij wel volgens de instructies van een groot religie leefde;een religie die een beloning geeft aan degene die een fout maakt en twee beloningen aan degene die met een juiste rechtvaardige fatwa komt. Echter, Ibn Oemar's nederigheid ontnam hem de moed om een alsnog een fatwa te vervaardigen

Dit was tevens de reden waarom hij de positie van rechter niet aanvaardde. De positie van een rechter behoorde tot een van de hoogste posities binnen de staat en gemeenschap;de baan stond garant voor rijkdom, prestige en glorie. Maar waarvoor zou de vrome Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) geld, prestige en glorie nodig hebben? De khalief ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) liet hem eens bij zich komen en vroeg hem om de positie van rechter te accepteren, maar hij verontschuldigde zich. ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) vroeg hem: "Ben jij mij ongehoorzaam?" ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) antwoordde: "Nee, maar het kwam tot mij dat rechters uit drie soorten bestaan: iemand die onwetend oordeelt, hij bevindt zich in de Hel; iemand die volgens zijn verlangens oordeelt, hij bevindt zich in de Hel; iemand die idjtihaad verricht en geen fout maakt in zijn oordeel, hij zal met lege handen blijven. Er zal voor hem geen zonde opgeschreven worden en er zal geen beloning geschonken worden. Ik vraag jou bij Allah om mij hiervan vrij te stellen." ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) stelde hem hiervan vrij nadat hij hem had laten beloven dit nooit aan iemand te vertellen. ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) wist namelijk van de positie van Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) in de harten van de mensen was en was bang dat als de vromen hier vanaf wisten, dat zij hem hierin zouden volgen en hetzelfde zouden doen. Dit zou als gevolg hebben dat de khalief geen enkele vrome persoon zou vinden die de positie van rechter zou accepteren!

In eerste instantie kan het erop lijken dat de positie van ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn) passief was. Echter, dit was niet het geval. Indien er geen betere persoon was dan Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) om de positie van rechter in te nemen, dan zou hij zich er niet van onthouden. In werkelijkheid was het namelijk zo dat veel vrome en uitmuntende metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zich bezigden met fataawah en oordelen en zijn terughoudendheid had niet als gevolg dat het rechtssysteem niet meer functioneerde, noch dat het door ongekwalificeerde mensen bestuurd werd. Als gevolg hiervan prefereerde Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) om zijn ziel te reinigen met nog meer aanbidding en gehoorzaamheid. Verder werd het leven tijdens die periode in de Islamitische geschiedenis comfortabeler en luxer; geld was er in overvloed en er kwamen meer en meer autoritaire posities beschikbaar. De verleiding van geld en posities begon de harten binnen te dringen van de vromen en gelovigen, waardoor sommige metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) - waaronder Ibn ‘Oemar م  - de bannier van verzet droegen tegen de verleidingen en maakten zij zichzelf als voorbeeld voor aanbidding, vroomheid en het wegblijven van hoge posities, om zo de verleidingen te verslaan.

Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn)  maakte zichzelf tot "de vriend van de nacht" en bad gedurende de nacht; hij huilde, smeekte en vroeg vergiffenis tijdens de latere uren van de nacht, net voor het aanbreken van de dag. Tijdens zijn jeugd had hij ooit eens een droom. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) interpreteerde het zo dat het nachtgebed Abdoellaah's uiterste hoop en middel zou zijn voor zijn genot en vreugde.

Laten we naar hem luisteren terwijl hij het verhaal van zijn droom overlevert: "Tijdens het leven van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zag ik een droom waarin ik een stuk brokaat aan het berijden was die me naar elke plaats in het Paradijs liet vliegen die ik wenste. Toen zag ik engelen mij benaderen met de bedoeling mij naar de Hel te brengen... Een engel ontmoette hen echter en zei: "Wees niet bang," dus verlieten zij mij. Mijn zuster H’afsah vertelde de droom aan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en die zei: "Wat is ‘Abdoellaah een uitstekende man. Als hij in de nacht bidt, laat hem dan nog meer bidden."

Vanaf die dag totdat hij Allah ontmoette, stopte hij nooit met het nachtgebed, noch liet hij het achterwege wanneer hij in een andere plaats, noch tijdens zijn reis. Hij bad regelmatig, reciteerde de Qor-aan en prees Allah (de Verhevene). Net zoals zijn vader (moge Allah tevreden met hem zijn) rolden zijn tranen in veelvoud wanneer hij een waarschuwend vers in de Qor-aan hoorde.

'Oebayd ibn ‘Oemar verhaalde: "Ik las ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar het volgende vers voor: “En hoe dan, indien Wij uit iedere gemeenschap een getuige (een profeet) naar voren brengen en Wij jou (o Moh’ammed) als getuige tegen diegenen (van jouw gemeenschap die zondigden) naar voren brengen. Op die Dag wensen degenen die ongelovig zijn en de boodschapper ongehoorzaam zijn, dat zij met aarde gelijk gemaakt waren, maar zij zullen geen feit voor Allah kunnen verbergen.” Soerat An-Nisaa-e (4), aayah 41-42. En ondertussen begon Ibn ‘Oemar te huilen totdat zijn baard nat werd door zijn tranen. Op een dag zat hij tussen zijn broeders en las: “Wee de zwendelaars. Degenen die wanneer zij mensen voor zich laten wegen de volle maat eisen. Maar wanneer zij voor anderen afmeten of voor hen afwegen, benadelen zij (hen). Zijn diegenen dan er niet van overtuigd dat zij opgewekt zullen worden? Op een geweldige dag? Op de Dag waarop de mensen voor de Heer der Werelden staan?” Soerat Al-Moetaffifien (83), aayah 1-6.  En dit herhaalde hij keer op keer terwijl zijn tranen naar beneden kwamen als een hevige regenval die uit de lucht komt, totdat hij neerviel vanwege zijn ongelooflijke verdriet en gehuil.

Zijn gulheid, ascese (sobere en strenge levenswijze) en vroomheid werkten allemaal samen in volledige harmonie om vervolgens zo de meest magnifieke karaktereigenschappen van deze grote man te vormen. Hij gaf uitbundig in liefdadigheid door zijn gulheid;. hij gaf de mooiste h’alaal dingen vanwege zijn vroomheid. En nooit lette hij er op of zijn gulheid hem arm maakte, want als een ware asceet lette hij daar nooit op.

Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden zijn met hem en zijn vader) was een van degenen die een hoog inkomen genoot. Hij was voor het grootste gedeelte van zijn leven een succesvolle, eerlijke handelaar, en zijn inkomen van de staatskas (Baytoe l-Maal) was overvloedig. Echter, hij bewaarde dat geld nooit voor zichzelf, maar spendeerde het altijd aan de armen, de behoeftige en de bedelaars.

Ayyoeb ibn Waa-il Ar-Rassiby vertelt ons over een van zijn gulle daden: op een dag werd er aan Ibn ‘Oemar vierduizend dirham geschonken en een stuk fluweel. De volgende dag zag Ayyoeb ibn Waai-l hem op de markt en kocht op krediet wat voer voor zijn kameel. Ibn Waa-il Ar-Rassiby ging naar zijn huis en vroeg aan zijn naaste familieleden: "Was dat niet 'Abdoer-Rah’maan (m.a.w werd er gisteren aan ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar niet vierduizend dirhams en een stuk fluweel geschonken?" Zij zeiden: "Ja." Vervolgens vertelde hij hen dat hij hem op de markt zag en op dat hij op krediet voer voor zijn kameel kocht en dat hij daar geen geld voor kon vinden. Zij vertelden hem: "Hij ging niet slapen voordat hij het allemaal weggaf, toen droeg hij het fluweel op zijn rug en ging naar buiten. Toen hij terugkeerde had hij het niet meer bij zich. Wij vroegen hem hierover en hij zei: "Ik gaf het aan een arme persoon.”

Ibn Waa-il ging hoofdschuddend naar buiten totdat hij de markt betrad. Daar klom hij op een stuk hoger gelegen grond en schreeuwde naar de mensen: "O handelaren, wat doen jullie met jullie leven? Hier is Ibn ‘Oemar die vierduizend dirhams werd geschonken, en dit verdeelde hij. Vervolgens koopt hij de volgende ochtend op krediet voer voor zijn kameel?!"

Degene waarvan de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de mentor was en ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) zijn vader, hij moet wel een groot iemand zijn en al datgene verdienen wat groot is. Ibn ‘Oemar’s gulheid, ascese en vroomheid, deze drie kwaliteiten demonstreren hoe oprecht zijn imitatie van het profetische voorbeeld was en hoe oprecht zijn aanbidding was. Zijn imitatie van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) ging zo ver dat hij met zijn kameel op een plaats stond waar ooit eens de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) stond en zei: "Een kamelenvoet kan over een kamelenvoet staan." Ook zijn respect, goed gedrag en zijn bewondering voor zijn vader reikte ver. ‘Oemar's persoonlijkheid dwong het respect van zijn vijanden, zijn familieleden, en vooral zijn zonen af. Ik zeg, degene die bij zo'n profeet hoort en zo'n vader heeft zou nooit een slaaf van geld moeten zijn. Grote geldbedragen had hij in zijn bezit, maar het ging weer net zo snel uit zijn handen. Bij wijze van passeerde het even zijn huis.

Zijn gulheid was nooit een vorm van arrogantie. Hij wijdde zichzelf altijd toe aan de armen en de behoeftige. Zeldzaam at hij zijn maaltijd alleen. Wezen en arme mensen waren altijd aanwezig. Vaak nam hij een aantal zonen van hem kwalijk wanneer zij de rijken uitnodigden naar hun feesten en niet de armen, waarop hij dan zei: "Jullie laten de hongerige achter en nodigen de bevredigden uit." De armen waren op de hoogte van zijn zachtmoedigheid, voelden zijn vriendelijkheid en sympathie, dus zaten zij altijd langs de route naar zijn huis zodat hij ze mee kon nemen. Wanneer hij ze zag, dan was hij zoals een zoet ruikende bloem omgeven door een groep bijen om haar nectar op te zuigen.

Geld in zijn hand was een slaaf en niet de meester. Een middel voor noodzakelijkheden en geen luxe. Geld was niet van hem alleen. De arme had er een recht op, een wederzijds corresponderend recht, zonder privileges.

Zijn zelfontkenning heeft hem geholpen om zo'n grote gulheid te bereiken. Hij wenste nooit meer dan dat hij een gewaad zou bezitten om zijn lichaam te omhullen en net genoeg eten om hem in leven te houden.

Eens kwam er een vriend uit Khorasan (gebied in het huidige noordoost Iran) en schonk hem een mooi versierd gewaad en zei tegen hem: "Ik heb dit gewaad uit Khorasan voor jou meegenomen. Het zou mij plezieren als jij dat ruige gewaad af zou doen en deze mooie zou dragen." Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn)  zei: "Laat me het dan zien." Hij raakt het aan en zei: "Het is zijde!" Zijn vriend zei: "Nee, het is katoen." Ibn ‘Oemar م staarde een tijd naar het gewaad en duwde het toen met zijn rechterhand weg en zei: "Nee, ik ben bang om mezelf te verleiden. Ik ben bang dat ik daardoor een arrogante trotse man wordt. En Allah houdt niet degenen die arrogant en trots zijn.”

Op een andere dag schonk een vriend hem een container vol met iets. Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) vroeg hem: "Wat is dat?" Hij zei:"Uitstekende medicijnen die ik voor jou uit Irak heb meegenomen!" Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: "Wat geneest het?" Hij zei: "Het verteert voedsel." Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) lachte en zei tegen zijn vriend: "Verteert het voedsel? Ik heb mijn honger al 40 jaar niet bevredigd."

Hij die zijn honger veertig jaar lang niet bevredigd heeft, heeft dit niet gedaan uit nood of armoede, maar door zelfonthouding en vroomheid en een beproeving om de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en zijn vader (moge Allah tevreden met hem zijn) te imiteren.

Hij was bang om op de Dag des Oordeels te horen: “Jullie hebben de goede dingen die jullie bezaten opgebruikt tijdens het wereldse leven en jullie hebben ervan genoten.” Soerat Al-Ah’qaaf (46), aayah 20. Hij realiseerde dat hij in deze wereld maar een bezoeker of passant is. Hij omschreef zichzelf zeggende: "Ik heb geen steen op een andere steen geplaatst (m.a.w. ik heb niets gebouwd) noch een palmboom gepland sinds de dood van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem)."

Maymoen ibn Mahraan zei eens: "Ik ging het huis van Ibn ‘Oemar binnen en probeerde alles te inventariseren wat er in het huis was zoals het bed, deken, matras enz. Waarlijk, ik vond alles niet eens meer dan honderd dirhams waard.”

En dit kwam niet door gierigheid, want hij was namelijk zeer gul, maar het kwam door zijn ascese, zijn minachting voor luxe, en door zijn oprecht en vroom gedrag.

Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) leefde lang genoeg om getuige te zijn van de Oemayaden dynastie  (Omajjaden, ook wel Oemajjaden of Umayyaden: een Islamitische dynastie (regerende familie), waartoe zowel de khaliefen behoorden die het Arabisch-Islamitische Rijk van 661 n.C. tot 750 n.C. geregeerd hebben, als de uit dezen voortgekomen Spaanse Omajjaden (756 n.C. – 1027 n.C.). De Omajjaden ontlenen deze naam aan de Banoe Oemayyah (Omajja), één van de clans van de Mekkaanse stam der Koeraisjieten (Qoeraish)), toen er geld in overvloed was en land en landgoederen verspreid werden en waarbij in elk huis een luxe leven te vinden was.

Ondanks al dat, bleef hij als een stevige berg, standvastig en groot, hij ging niet van zijn pad en verliet nooit zijn vroomheid en ascese. Als er gesproken werd over het leven met al haar plezier en voorspoed – waar hij altijd van ontsnapte - dan zei hij: "Ik ben akkoord gegaan met mijn metgezellen over een kwestie. Ik ben bang dat als ik mijn standpunt verander dat ik hen niet meer terug zie." 

Toen liet hij de anderen weten dat hij zijn rug niet zou keren naar het wereldse leven vanwege zijn onvermogen, dus hief hij zijn handen op naar de hemel en zei: "O Allah, U weet dat als het niet uit vrees voor U was, dat wij dan met onze clan gewedijverd hadden met de Qoeraysh in dit leven.” 

Jazeker, als hij Allah niet gevreesd zou hebben, dan had hij met de mensen in dit leven gewedijverd en dan zou hij triomfantelijk geweest zijn. Maar hij hoefde niet met mensen te wedijveren. Het leven was op zoek naar hem en volgde hem met haar verleidelijke geneugten.

Is er een positie die verleidelijker is dan de positie van khalief? Het werd verschillende keren aan Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) aangeboden, maar hij weigerde steeds. Hij werd zelfs bedreigd met de dood als hij weigerde, maar hij bleef weigeren.

Al-H’asan (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft overgeleverd: "Toen ‘Oethmaan ibn 'Affaan werd vermoord, werd tegen ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar gezegd: "Jij bent de meester van de mensen en de zoon van de meester van de mensen. Ga dus zodat de mensen de eed van trouw tegenover jou kunnen afleggen." Hij zei: "Bij Allah, als ik het kon, dan zou ik het nooit toestaan om een druppeltje bloed vanwege mij te laten vloeien." Zij zeiden: "Of jij gaat naar buiten, of wij zullen jou in jouw bed vermoorden." Hij bleef zijn eerste verklaring herhalen. Zij probeerden hem te verleiden door hem bang te maken, maar het was allemaal tevergeefs. 

De tijd ging voorbij en toen de burgeroorlog rampzaliger werd, was ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) altijd de hoop van de mensen die bij hem aandrongen om het khalifaatschap te accepteren. Zij waren bereid om de eed van trouw tegenover hem af te leggen, maar hij weigerde constant.

Zijn weigering kan gezien worden als een afkeurenswaardige daad. Echter, hij had zijn logische argumenten. Na de moord op khalief ‘Oethmaan (moge Allah tevreden met hem zijn) liep de situatie op een alarmerende manier verder uit de hand. Hoewel hij zeer nederig was ten opzichte van de positie van de khalief, was hij bereidt om de verantwoordelijkheden en de gevaren tegemoet te treden. Maar alleen onder de voorwaarde dat hij vrijwillig en welwillend gekozen werd door alle moslims. Echter, om een moslim met behulp van het zwaard te dwingen om een eed van trouw af te leggen, daar was hij tegen en daarom weigerde hij de positie van khalief.

Maar in die tijd was het echter onmogelijk. Ondanks zijn verdiensten en de publieke consensus van liefde en respect voor hem, werd het door de expansie (van de Islaam) naar verschillende gebieden en de grote afstanden tussen de plaatsen, wat weer als gevolg had dat de moslims zich in sektes verdeelden en elkaar bevochten, onmogelijk gemaakt om  zo'n consensus te bereiken die Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) als voorwaarde had gesteld. 

Een man zei ooit eens tegen hem: "Niemand is slechter in de gehele moslimgemeenschap dan jij!" Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: "Waarom? Bij Allah, ik heb nooit hun bloed laten vloeien, noch hun gemeenschap verdeeld of onenigheid gezaaid." De man antwoordde: "Als jij had gewenst, dan had elke persoon voor jou gestemd." Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) zei hierop: "Ik vind het niet leuk dat het khalifaatschap aan mij aangeboden wordt terwijl een persoon “nee” zegt en een ander “ja” zegt."

Toch bleven de mensen van hem houden nadat de situatie veranderde en het khalifaatschap naar Moe'aawiyah (moge Allah tevreden met hem zijn) ging, en vervolgens naar zijn zoon Yazied, en toen naar Moe'aawiya II, de zoon van Yazied, die na een aantal dagen zijn khalifaatschap afstond.

Zelfs op die dag, toen Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) een oude man was, was hij nog steeds de hoop van de mensen en de hoop van het khalifaatschap. Dus Marwaan ging naar hem toe en zei: "Geef mij jouw hand zodat ik de eed van trouw tegenover jou zweer. Jij bent de meester van de Arabieren en de zoon van hun meester." ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn) vroeg: "Wat gaan wij doen met de mensen in het oosten?" Marwaan zei: "Hen slaan totdat zij de eed afleggen."

‘Abdoellaah (moge Allah tevreden met hem zijn) antwoordde: "Ik vind het niet leuk om zeventig jaar oud te zijn en dat een man vanwege mij vermoordt wordt."

Marwaan ging weg, zeggende: “Ik zie de burgeroorlog in haar potten verhitten en haar koninkrijk na Abie Laila (m.a.w. Moe'aawiya ibn Yazied) en zal eindigen in de handen van de overwinnaar.”

Door deze weigering om kracht en het zwaard te gebruiken, hield  Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) een neutrale positie gedurende de burgeroorlog tussen de twee partijen van ‘Aliy (moge Allah tevreden met hem zijn) en Moe'aawiyah (moge Allah tevreden met hem zijn), en reciteerde alleen deze woorden:

“Betreffende degene die zegt: "Kom naar het gebed," daarop zal ik reageren 

En betreffende degene die zegt: "Kom naar het succes," daarop zal ik reageren

Maar betreffende degene die zegt: "Kom jouw moslimbroeder doden om zijn geld te nemen," daarop zeg ik: "Nee."

Terwijl hij neutraal bleef, bleef hij altijd ver weg van hypocrisie. Hoe vaak confronteerde hij Moe'aawiyah (moge Allah tevreden met hem zijn) - terwijl de laatstgenoemde de hoogste autoriteit was (namelijk khalief) - met uitdagingen die hem verwarden en pijn deden, totdat hij dreigde om hem te vermoorden, en hij was degene die zei: "Als er maar een dun haartje tussen mij en de mensen bevindt, dan zal het niet verscheurd worden.”

Op een dag stond al-H’adjaadj  (H’adjaadj ibn Yoesoef Thaqafi: een militaire bevelhebber van de Oemayyidische khalief ‘Abdoel-Maalik ibn Marwaan. H’adjaadj heeft o.a. tegen ‘Abdoellah ibn Zoebair (moge Allah tevreden met hem zijn) gevochten waarbij hij Mekkah belegerde. H’adjaadj regeerde met harde hand en heeft vele moslims gedood) te prediken en zei: "Ibn Zoebayr heeft het Boek van Allah verdraaid!" Hierop schreeuwde Ibn ‘Oemar in zijn gezicht: "Jij liegt! Jij liegt! Jij liegt!" Al-H’adjaadj werd hierdoor volledig verrast. Alles en iedereen was bang voor hem (al-H’adjaadj), zelfs bij het noemen van zijn naam. Hij beloofde Ibn ‘Oemar de meest verschrikkelijke bestraffing, maar ‘Abdoellaah Ibn ‘Oemar wuifde met zijn hand in het gezicht van al-H’adjaadj en antwoordde terwijl de mensen nog verbaasd stonden te kijken: "Als jij doet wat jij hebt beloofd, dan zal daarover geen verbazing zijn, want jij bent een dwaze vervalste heerser.”

Echter, ondanks zijn kracht en moed, bleef hij voorzichtig tot zijn laatste dag, en speelde nooit een rol in de burgeroorlog en weigerde om naar een van de partijen te neigen.

Aboe Al-'Aaliyah Al-Baraa-e heeft overgeleverd: “Ik liep eens achter Ibn ‘Oemar zonder dat hij dat realiseerde. Ik hoorde hem tegen zichzelf zeggen: "Zij houden hun zwaarden vast, houden het hoog de lucht in, vermoorden elkaar, en zeggen: "O Ibn ‘Oemar, geef ons een hand!'

Hij was gevuld met verdriet en pijn bij het aanzien van het onderlinge bloedvergieten tussen moslims. Zoals al aan het begin is gezegd, hij maakte nooit een slapende moslim wakker. Als hij het gevecht kon stoppen en het bloedvergieten kon voorkomen dan had hij dat zeker gedaan, maar de gebeurtenissen waren te machtig; daardoor bleef hij in zijn huis.

Zijn hart was bij ‘Aliy (moge Allah tevreden met hem zijn) en niet alleen zijn hart maar het leek ook zijn stevige overtuiging, gebaseerd op een overlevering over wat hij tijdens zijn laatste dagen zei: "Ik heb nooit spijt over iets gehad behalve dat ik niet aan de zijde van ‘Aliy tegen de onrechtvaardige partij heb gevochten.

Echter, zijn weigering om samen met Imaam ‘Aliy te strijden, die de waarheid aan zijn zijde had, kwam niet doordat hij een veilige haven zocht, maar kwam eerder vanwege zijn weigering betreffende de hele kwestie en de burgeroorlog en bleef ver weg van het gevecht. Een gevecht waar geen enkele ongelovige bevochten werd, maar een gevecht tussen moslims die elkaar in stukken hakten.

Hij verduidelijkte dit toen Naafi' hem vroeg: "O Aboe ‘Abdoer-Rah’maan, jij bent de zoon van ‘Oemar en de metgezel van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en jij bent wie jij bent. Wat verhindert jou in deze kwestie?" Hij bedoelde hiermee om aan de zijde van ‘Aliy te vechten. Hij antwoordde: "Wat mij verhindert is dat Allah verboden heeft gemaakt om het bloed van een moslim te vergieten. Allah de Almachtige zei: “En bestrijdt hen tot er geen fitnah (meer) is en de godsdienst aan Allah behoort.” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 193.

En dit deden wij. Wij bevochten de ongelovigen totdat Allah's geloof heerste. Maar nu, waar vechten wij om? Ik vocht toen de valse goden overal in het Heilige Huis aanwezig waren, vanaf de hoek tot aan de deur, totdat Allah het land van de Arabieren van alle valse goden ontdeed. Moet ik nu degene bevechten die zegt: "Er is geen god dan Allah?" Dat was zijn logica, argumentatie en overtuiging.

Dus hij bleef niet afzijdig bij het gevecht, noch onthield hij zich ervan om het te ontvluchten, noch wachtte hij passief de uitkomst af van de burgeroorlog in de moslim Oemmah. Echter, hij weigerde om het zwaard tegen zijn moslimbroeder te richten.

‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) leefde lang en was getuige van het leven waarin de deuren voor de moslims geopend werden. Geld was er in overvloed, steeds meer hogere posities kwamen beschikbaar, terwijl ambities en verlangens verspreidden. Maar zijn magnifieke psychologische capaciteiten veranderden de regels van zijn tijd. Hij veranderde het tijdperk van ambitie, geld en burgeroorlog in een tijd van ascese, nederigheid, vroomheid en vrede. Hij keerde standvastig naar Allah (de Verhevene) en leefde volgens zijn aanbidding, stevige overtuiging en nederigheid. Niets, maar dan ook niets kon zijn briljante aard, die door de Islaam is gevormd gedurende zijn vroegere jaren, beïnvloeden.

De vorm van leven veranderde aan het begin van het Oemayyaden tijdperk. Deze verandering was onontkoombaar. Het was een periode van uitbreiding in elk aspect van het leven, zowel in de ambitie van de staat alsmede individuele ambities. Te midden van deze opwinding en verleidingen, in een roerend tijdperk dat geleid werd door het idee van uitbreiding met al haar plezieren en buit, stond daar Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) met zijn verdiensten, en hield zichzelf bezig met zijn uitstekende spirituele vooruitgang.

Zijn uitstekende leven bracht hem al datgene wat hij wenste waardoor zijn tijdgenoten hem omschreven, zeggend: "Ibn ‘Oemar stierf terwijl hij leek op de verdiensten van ‘Oemar."

Zijn tijdgenoten werden duizelig door de glitter van zijn verdiensten en zij vergeleken hem met zijn vader ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn), zeggende: “‘Oemar leefde in een tijd waar soortgelijke personen gevonden konden worden, en Ibn ‘Oemar leefde in een tijd waar niemand gelijk aan hem was."

Het is een overdrijving die vergeven kan worden omdat ‘Abdoellaah ibn Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) het verdiend. Maar wat betreft ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn), niemand kan met hem vergeleken worden. Het is absoluut uit den boze dat er een gelijke gevonden kan worden in welk tijdperk dan ook. 

In het jaar 73 na Hidjrah daalde de zon aan de horizon en het schip van eeuwigheid hees haar zeilen richting het volgende leven en droeg het lichaam van één van de laatste representant van de eerste dagen van de openbaringen in Mekkah en Al-Medinah: ‘Abdoellaah ibn 'Oemar ibn Al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn).

Maandblad Wij Moslims,Jaargang 5, nr. 1.


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN