Bibliotheek

De behoefte van de Oemmah aan oprechte geleerden en het gevaar van opheffing van kennis

Door dr. Ah’med Al-‘Amrani, vertaald en bewerkt door Abou Sayfoullah
2889 keer gelezen

De behoefte van de Oemmah aan oprechte geleerden en het gevaar van opheffing van kennis

Alle lof zij Allah, de Heer der werelden. Allah’s zegeningen en vrede zij met de profeet Moh’ammed, zijn familie en metgezellen en iedereen die hun voetstappen volgt tot aan de Laatste Dag. Voorts:

We vragen ons soms wie werkelijk de geleerden zijn waarvan we vrezen dat we ze zullen verliezen? En wat is de werkelijke kennis die verreist is? En hoe staat het met onze Oemmah vandaag de dag tegenover kennis en geleerden?

Hetgeen we moeten toegeven, is dat de kennis van de mensheid en de kennis van de schepselen niets voorstelt tegenover de allesomvattende kennis van Allah (de Verhevene), Die zegt: “En boven iedere bezitter van kennis, is er iemand met nog meer kennis.” Soerat Yoesoef (12), aayah 76. De kennis van Allah is allesomvattend, het kent geen grenzen noch einde. Hij (de Verhevene) heeft kennis over alle kleine, grote, algemene en specifieke zaken en niets ontgaat aan Zijn kennis, zowel op aarde als in de hemelen, zowel dingen die in het geheim plaatsvinden als die in het openbaar worden uitgevoerd. Allah (de Verhevene) zegt: “En Hij is Allah in de hemelen en op de aarde. Hij kent jullie geheim en (het) openlijke van jullie en Hij is Alwetend over wat jullie doen.” Soerat Al-An’aam (6), aayah 3.

Het is zelfs zo dat de kennis van de schepselen, ongeacht of zij engelen, boodschappers, profeten of geleerden zijn, een gift is van Allah; want Hij (de Verhevene) zegt: “En Hij onderwees Adam de namen van alle dingen en vervolgens toonde Hij deze aan de Engelen en zei: "Noem Mij de namen van deze (dingen), als jullie waarachtig zijn." Zij zeiden: "Heilig bent U, wij hebben geen kennis, behalve wat U ons onderwezen hebt: voorwaar, U bent de Alwetende, de Alwijze." Soerat Al-Baqarah (2), aayah 31-32.

Er is overgeleverd door Oebay ibn Ka’b: “Ik heb de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) horen zeggen: “Terwijl Moesa tussen de kinderen van Israa-iel was, kwam er een man naar hem toe en zei: “Kent u iemand die meer kennis heeft dan u?” Moesa antwoordde: “Nee, en toen werd aan Moesa geopenbaard: “Jawel! Onze dienaar Al-Khadher.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab at-Tawh’ied, Baab (hoofdstuk) 31 nr. 7478.

In een andere overlevering staat: “Hij zei: “En zij – Moesa en al-Khadher – vertrokken en liepen langs de zeekust en hadden geen boot (om op zee te varen); toen kwam er een boot langs en zij vroegen de bemanning of zij mee konden gaan. De bemanning herkende Al-Khadher en namen hen mee zonder beloning. Toen kwam er een vogel en ging bij de rand van de boot staan, vervolgens pikte hij een keer of twee in de zee, toen zei Al-Khadher: “O Moesa! Zowel mijn kennis als jouw kennis hebben niets van de kennis van Allah verminderd zoals het pikken van deze vogel in de zee.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘Ielm, Baab 44.

Het zijn prachtige teksten die in onze wetgeving staan, teksten die op veel dingen duiden en zoveel uitdrukken. Daarom dient elke geleerde, of degene die kennis vergaart, in eerste instantie te erkennen dat alle kennis te danken is aan Allah. Daarom heeft Al-Boekhaarie een hoofdstuk in zijn h’adiethverzameling genoemd: “Het is aanbevolen voor een geleerde wanneer hij gevraagd wordt: “Welke persoon heeft de meeste kennis?,” te antwoorden dat dit tot Allah behoort.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘Ielm, Baab 44 nr. 12. Dit is tevens de methodiek die de Selef As-Saalih’ (As-Selef as-Saalih’: de vrome voorgangers, de eerste drie generaties: dus de metgezellen van de profeet (Allah's vrede en zegen zij met hem), hun volgelingen en de leerlingen daarvan) hebben gevolgd. 

Het is overgeleverd dat ‘Abdoellaah ibn Mas’oed zei: “Wie over kennis beschikt en wie over geen kennis beschikt dient te zeggen: “Allaahoe A’lam (Allah weet het beste). Het behoort tot de kennis dat een persoon voor iets dat hij niet weet, zegt: “Allaahoe A’lam.” Want Allah heeft tegen Zijn profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd: “Zeg (O Moeh’ammad): "Ik vraag jullie er geen beloning voor en ik behoor niet tot hen die verzinnen.” Soerat Sad (38), aayah 86. Dit is de methodiek die de Selef hebben gevolgd in hun geschriften en inspanningen; daarom eindigen zij veel boeken en door kennis te benoemen tot Allah, zeggende: “En Allah weet het beste - Allaahoe a’lam -”.

Kennis waarvan gevreesd wordt dat het opgeheven zal worden

Kennis is in de tekstuele bewijzen vermeld met verschillende betekenissen, het belangrijkste daarvan is:

- Vrees: Allah (de Verhevene) zegt: “Voorwaar, Allah is Almachtig, Vergevensgezind.” Soerat Faatir (35), aayah 28. Ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd: “kennis is niet het kennen van veel ah’adieth, vrees.” Djaami’ Bayaanie l’ilm 2/240.

- Licht: Allah (de Verhevene) zegt: “En wij openbaarden aan Moesa: “Reis in de nacht met Mijn dienaren: voorwaar, jullie zullen achtervolgd worden.” Soerat As-Shoera (26), aayah 52. Al-Imaam Maalik heeft gezegd: “Kennis is niet door het veel overleveren, maar het is een licht die Allah in de harten plaatst.” Djaami’ Bayaanie l’ ilm wa fadhlih 2/240.

- Qor-aan: Allah heeft de Waarheid namelijk Qor-aan genoemd. “En degenen aan wie kennis is gegeven, zien dat wat aan jou (O Moeh’ammad) is neergezonden van jouw Heer (de Qor-aan) de Waarheid is.” Soerat Sebe-e (34), aayah 6. Daarnaast heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) de Qor-aan uitgelegd met kennis toen hij zei: “Aboe l-Moendzier! Welke aayah bevindt zich in het Boek van Allah dat geweldig is – (twee keer)?” Hij zei: “Ik zei: “Allaahoe laa ielaaha iella hoewa l-H’ayyo l-Qayyoom (Allah, er is geen god dan Hij, de Levende, de Zelfstandige)…” Dit is het begin van Ayaat Al-Koersie: het Troonvers: aayah 255 van Soerat Al-Baqarah (2). Hij sloeg me vriendelijk op mijn borst en zei: “Je mag boffen met de kennis (waarover je beschikt), o Aboe l-Moendzier!” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie 1343, Al-Moestedrak van Al-H’aakiem nr. 5326.

 

- H’adieth: het is overgeleverd dat Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) gezegd heeft: “O boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem)! Wie is de meest gelukkige die uw voorspraak op de Dag der Opstanding mag ontvangen?” Hij zei: “Ik dacht wel, o Aboe Hoerayrah, dat niemand mij dit zou vragen behalve jij! Omdat ik zag hoe jij huivert om de ah’adieth: …voorzeker, de meest gelukkige met mijn voorspraak op de Dag der Opstanding is degene die “Laa ielaaha iella Llaah” zuiver uit zichzelf heeft gezegd.” En in een andere overlevering staat: “Bij Degene in Wiens Hand mijn ziel is! Ik dacht wel dat jij de eerste zou zijn die mij daarover zal verzoeken, wegens jouw zorg om kennis.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘ilm 97.

As-Shaykhaan (Al-Boekhaarie en Moesliem) hebben overgeleverd in hun authentieke verzamelingen, en de hieronder genoemde versie is van Al-Boekhaarie van Aboe Moesa (moge Allah tevreden met hem zijn), waarin de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Het voorbeeld waarmee ik gezonden ben aan leiding en kennis, is zoals hevige regen dat een land heeft bereikt, en het rein aantreft en het aanvaard het water en vervolgens laat het veel gras en struiken groeien, het bereikt vruchtbare grond die het water opneemt, waarmee Allah de mensen voordeel zal doen. Zij zullen er dan van drinken en anderen doen drinken en zaaien. Een andere groep zal erdoor (hevige regen) bereikt worden, die (als het ware) een gladde grond is dat geen water opneemt en geen gras doet groeien. (De eerste voorbeeld) is als degene die kennis heeft van de religie van Allah en hetgeen aan mij geopenbaard is. Dit doet hem voordeel. Hij heeft geleerd en anderen onderwezen en de andere (voorbeeld) is als degene die zich afwend (van de kennis van de religie van Allah en wat aan Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem) is geopenbaard) en de leiding van Allah niet heeft aanvaard waarmee ik gezonden ben.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘ilm, Baab 20, nr. 79, Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Al-Fadhaa-iel, Baab 5, nr. 6093. 

De voortreffelijkheid van kennis in het algemeen en Islamitische wetenschappen in het bijzonder:

Dit is een kwestie die de verstandigen niet kan ontgaan; de teksten van beide openbaringen (Qor-aan en Soennah) geven dit nadrukkelijk aan. Allah (de Verhevene) zegt: “Allah zal degenen onder jullie die geloven en degenen aan wie kennis is gegeven in rang verheffen.” Soerat Al-Moedjaadalah (58), aayah 11.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Degene die een pad volgt waarin hij kennis zoekt, Allah zal voor hem een pad naar het Paradijs vergemakkelijken.” Sah’ieh’ Moesliem, nr. 4867.  En hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Als de zoon van Aadam sterft dan zullen zijn daden beëindigd worden behalve van drie zaken: een vrijblijvende liefdadigheid, kennis waarmee voordeel wordt gedaan of een oprecht kind die voor hem smeekbeden verricht.” Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Al-Wasiyyah, nr. 3084, Soenen At-Tiermiedzie, nr. 1387 die gezegd heeft dat het een h’adieth H’asen Sah’ieh’ is.

En de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ook gezegd: “Ik heb bij jullie twee zaken achtergelaten, jullie zullen niet afdwalen als jullie je daaraan vasthouden; het boek van Allah en de Soennah van Zijn profeet.” Soenen Ibn Maadjah 3065.

Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd: “Kennis omvat drie zaken: een sprekend Boek (het boek van Allah), een bekende Soennah en ik weet het niet (d.w.z. dat men het antwoord “ik weet het niet” geeft).” Djaami’ Bayaan Al-‘ilm wa fadhlih 2/238.

As-Shaatibiy (moge Allah hem genadig zijn) heeft gezegd: “De opvolgers van de wetgevingen zijn het met elkaar eens dat de Islamitische wetenschappen de beste kennis is en hetgeen de meeste beloning verschaft bij Allah op de Dag der Opstanding.” Kietaab Al-I’tisaam 2/340.

Moh’ammed Ibn Qaasim ibn Khallaad zei: “Het verstand is het bewijs van goedheid, en kennis is de verlichting van het verstand en dit is de genezing van het hart van de roest van onwetendheid.” Al-Faqieh al-Moetafaqqih 2/71.

Ethiek van het vergaren van kennis

1. Het nemen van kennis van betrouwbare mensen: omdat het gaat om Islamitische kennis dat een religieuze verplichting is alsook een vorm van aanbidding en toenadering tot Allah (de Verhevene). Men dient om deze redenen dan ook de bron van zijn kennis in acht te nemen. Er is overgeleverd van Moh’ammed ibn Sierien dat hij zei: “Deze kennis is een religie; weet dus van wie jullie jullie religie nemen.” Sah’ieh’ Moesliem, Al-Moeqaddiemah, Baab 5, nr. 26.

2. Het vereiste om zich te specialiseren in kennis: Allah de Verhevene heeft gezegd: “…Waarom rukt niet van elke groep een aantal uit, opdat zij (de achtergeblevenen) begrip verkrijgen over de godsdienst, zodat zij hun volk zullen waarschuwen wanneer het tot hen is teruggekeerd. Hopelijk zullen zij zichzelf behoeden.” Soerat At-Tawbah (9), aayah 122. En Hij (de Verhevene) zegt ook: “En indien zij het aan de boodschapper voorgelegd hadden, of aan degenen van hen die met gezag bekleed zijn, dan zouden degenen onder hen die onderzoeksbekwaam zijn er kennis van kunnen nemen.” Soerat An-Nisaa-e (4), aayah 83. En de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Degene voor wie Allah het goede wil, Hij geeft hem begrip over de religie, en kennis zal verkregen worden door het te vergaren.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie in zijn authentieke verzameling, Kietaab Al-‘ilm. En hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ook gezegd: “Een groep onder mijn Oemmah zal duidelijk de waarheid blijven volgen…” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-i’tisaam, Baab 19. En dit zijn de geleerden.

3. Het vereiste om een zuivere intentie te hebben bij het vergaren van kennis: en dit is een kwestie waarover twee mensen niet van mening mogen verschillen. Elke daad waar de Ikhlaas (oprechtheid) uitblijft, zal zijn waarde verliezen; Ikhlaas is de basis van zekerheid en wie zekerheid over een bepaalde kwestie verkrijgt, zal dat blijven volgen. Allah (de Verhevene) heeft gezegd: “Zij werden niets anders bevolen dan Allah met zuivere aanbidding te aanbidden, als H’oenafaa-e (monotheïsten). En (ook) de Salaat (het gebed) te verrichten en de Zakaat te geven en dat is de rechte godsdienst.” Soerat Al-Bayyienah (98), aayah 5.

4. Afstand nemen van het vergaren van ondeugdelijke kennis: en er is geen kwestie op aarde dat geen tegenpool heeft. Al hetgeen te vinden is in het universum bevat voordelige en schadelijke effecten; en kennis bestaat uit twee delen: profijtvolle kennis en schadelijke kennis. Hetgeen schadelijk is, is datgene wat de mens leert om zichzelf of anderen schade te berokkenen of het leren van een vorm van kennis die geen enkel profijt bevat. Daarom heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bijvoorbeeld gezegd: “Degene die astrologie leert, heeft een deel van magie geleerd…” Soenen Abie Daawoed, nr. 3406; en Soenen Ibn Maadjah, nr. 3716.

5. Het vereiste om inspanning te verrichten om kennis te vergaren: Allah (de Verhevene) heeft de wereld geschapen op het principe van geven en nemen; men zal niets verkrijgen zonder zich in te spannen. Het Paradijs zal door zich in te spannen verkregen worden en men neemt tevens afstand van de Hel door zich daarvoor in te spannen. Succes in de wereld en de overwinning in het Hiernamaals zullen gerealiseerd worden door zich in te spannen , voornamelijk in kennis. Het is dan ook niet bedenkbaar dat men kennis verkrijgt zonder moeite te doen. Dit is wat één van de nobele metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) heeft bevestigd in een overlevering die door Moesliem is overgeleverd: “Hij zei: “Yah’ya ibn Yah’ya At-Tamiemie heeft gezegd: “‘Abdoellaah ibn Yah’ya ibn Abie Kathier heeft gezegd: “Ik heb mijn vader horen zeggen: “Kennis zal niet bereikt worden door lichamelijke rust.” Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Al-Masaadjied, Baab 31 nr. 1421.

6. Het afstand nemen van de eigenschappen die leiden tot het wegblijven van het vergaren van kennis: kennis is vereist, het zich inspannen en het besteden van geld en tijd om het te verkrijgen, behoren tot de basiszaken van het vergaren van kennis. Er zijn twee eigenschappen waar men afstand van moet nemen en die belemmeren om een grote hoeveelheid kennis te vergaren en wel: Al-H’ayaa-e (het leven) en hoogmoed. Hierover zegt de grote Taabie’ie (mv: Taabi’een: de generatie na de sah’aabah (moge Allah tevreden zijn met hen), die de sah’aabah gezien hebben) Moedjaahid ibn Djabr: “Kennis zal niet verkregen worden door een moestah’ie (degene die schaamte heeft. (Hiermee wordt bedoeld dat iemand zich niet moet schamen om vragen te stellen etc.)) of moestakbir (arrogante).” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘ilm, Baab 50. En ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn) heeft gezegd: “De beste vrouwen zijn de vrouwen van de Ansaar (“helpers”, de moslims van Madienah die de gemigreerde moslims (Moehaadjierien) van Mekkah steunden)! Schaamte heeft hen niet belemmerd om begrip over de religie te verkrijgen.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘ilm, Baab 50.

Het gevaar van opheffing van kennis en zijn sporen

De boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Tot de tekenen van de Dag des Oordeels behoort het opgeheven worden van kennis, en het wijdverspreid zijn van onwetendheid en dat wijn gedronken wordt en overspel verspreid wordt.” Sah’ieh’ Moesliem, nr. 6959. En de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ook gezegd: “Als het Uur vlakbij is dan zullen de dagen van moord zijn, kennis zal ontnomen worden en onwetendheid zal verspreid worden.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Al-Fieten, Baab 5, nr. 7066.

En hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Waarlijk, Allah zal geen einde aan de (beschikbaarheid van) kennis maken door die van de mensen terug te trekken, maar Hij zal de kennis beëindigen door de dood van de geleerden, totdat er geen geleerden meer zijn, zodat de mensen onwetenden tot hun leiders zullen nemen. En zij zullen om een uitspraak (fatwa) gevraagd worden en zij zullen uitspraken doen zonder (over) kennis (te beschikken). Zij zullen dwalen en anderen doen dwalen.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘ilm, Baab 34, nr. 100; en Sah’ieh’ Moesliem, nr. 6971.

Het bestaan van goedheid in de Oemmah tot de Dag der Opstanding kunnen wij niet ontkennen, echter wij zien tegenwoordig mensen die dwazen volgen en afstand nemen van geleerden die tot het goede uitnodigen. Dit is een teken van het vallen in hetgeen waarvoor de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gewaarschuwd heeft. En voorzeker de h’adieth van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zal zeker plaatsvinden.

Er zijn verschillende tekenen die aantonen dat profijtvolle kennis steeds opgeheven wordt en wel door:

1 - Het ontstaan van afwijkingen in de ‘Aqiedah (geloofsleer)

Het uitblijven van kennis doordat het opgeheven wordt van de omgeving van de Oemmah vergemakkelijkt het verspreiden van het kwade en onwetendheid. De gevaarlijkste invloed op de mensheid door afwezigheid van kennis is onwetendheid en anderen uitnodigen tot onwetendheid; door het uitblijven van kennis zal de mensheid de waarheid vergeten en er afstandvan  nemen en het vervangen door het tegenovergestelde van kennis. Het belangrijkste wat de mens vergaart heeft door kennis opdoen, is kennis over Allah, Zijn Eenheid en de aanbidding van Hem. Als kennis ontbreekt dan zullen de mensen afstand nemen van de Tawh’ied (eenheid van Allah (de Verhevene)) en andere vormen van aanbidding verzinnen dan wat Hij wenst. Hierdoor zullen de mensen eigen goden aanstellen die zij aanbidden naast Allah(de Verhevene). En dit is wat Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn), de geleerde van de Oemmah, heeft bevestigd in de overlevering van Al-Boekhaarie in zijn authentieke verzameling: “De afgoden die tussen het volk van Noeh’ waren, zullen onder de Arabieren zijn…” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Tefsier Soerat Noeh’, Baab 10, nr. 4920.

2 - HET MINACHTEN VAN KENNIS EN GELEERDEN

Dit is een gevaarlijke kwestie omdat mensen hierdoor hun geestelijke verzorgers zullen kwijtraken en de duidelijke dwaling zal ontstaan. De bekende Faqieh (mv: Foeqahaa-e: Fiqh(jurisprudentie)-geleerde die uitspraken kan geven) Al-Imaam Ibn H’azm Ad-Dhzaahieriey heeft gewaarschuwd tegen het plaatsvinden van deze taferelen. Hij waarschuwde de mensen in zijn tijd toen zij de geleerden minachtten, zeggende: “In onze tijd zijn er mensen die anderen, die hoger in kennisniveau zijn, minachten zodat de mensen zeggen dat zij geen behoefte aan hen hebben en niet zitten met degenen die op hen lijken. Dit leidt tot het verhogen van de positie van degenen die over minder kennis beschikken waardoor kennis zal verdwijnen en de mensen verloren raken.” Djaami’ Bayaan Al-‘ilm wa fadhlih 2/440.

En laten we niet ver in het verleden reizen…in onze tijd horen we ook bespottingen van en minachtende zaken over geleerden via o.a. satellietzenders! En hoeveel artikelen zijn er wel niet via het Internet, kranten en andere media verspreid over de geleerden. Dit allemaal is een vrucht van onwetendheid van velen en het uitblijven van het juiste begrip.

3 - HET LEF VAN DE FOESSAAQ (ZWARE ZONDAREN) TEGEN KENNIS

Er is overgeleverd door Anes ibn Maaliek (moge Allah tevreden met hem zijn) dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Vóór de komst van de Dadjaal (antichrist) zullen enkele bedrieglijke jaren zijn waarin de eerlijke verloochend zal worden en de leugenaar geloofd zal worden en de vertrouweling zal als bedrieger gezien worden en de bedrieger zal als vertrouweling gezien worden en Ar-Rowaybidah zal het voor het zeggen krijgen. Er werd gezegd: “En wie is Ar-Rowaybidah?” Hij zei: “Al-Foewaysieq die over kwesties van velen zal spreken.” Moesned Ah’med, nr. 12820.

Ar-Rowaybidah is de zware zondaar en in een overlevering de belachelijke die over religieuze kwesties spreekt terwijl hij onwetend is m.b.t. de kleinste zaken van de religie. 

Dit soort mensen zijn veel te vinden in onze tijd en zijn er altijd al geweest onder de moslims. Maar zij zullen veel zijn in onze tijd door de afwezigheid van de geleerden en het uitblijven van het beoefenen van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden en doordat enkele van hen deze taak overgelaten hebben aan degenen die niet eens kunnen preken; laat staan het geven van Fataawa en het vellen van oordelen!

4 - RELIGIEUZE VERANTWOORDELIJKHEDEN VERVULLEN DOOR DEGENEN DIE NIET DAARTOE BEHOREN

Het nemen van religieuze verantwoordelijkheden door degenen die niet hiertoe in staat zijn,waardoor mensen zich bijvoorbeeld aanstellen als de gevers van Fataawa terwijl zij niet daartoe in staat zijn alsook het onderwijzen van mensen zonder de bevoegdheden daarvoor. Zij zullen posities bekleden die te hoog voor hen zijn. En hier heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) voor gewaarschuwd, zeggende: “Treur niet om de religie als het geleid wordt door degenen die de bevoegdheid daartoe hebben, maar treur om de religie als het geleid wordt door degenen die de bevoegdheid daartoe niet hebben!” Al-Moestedrak van Al-H’aakiem 8571/279 en is authentiek geclassificeerd door Ad-Dzahabiey.

De verantwoordelijkheid om Fataawa te geven en de religie te vertegenwoordigen door degenen die daartoe niet bevoegd zijn, veroorzaakt een breuk op de rechten van de Oemmah en leidt tot haar verdeeldheid en zwakte,omdat de religie hetgeen de Oemmah verenigt.

5 - VEEL KENNIS EN WEINIG PRAKTIJK

Er is overgeleverd van Zayyaad ibn Labied dat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) iets noemde en zei: “Dit zal plaatsvinden wanneer kennis zal verdwijnen.” Ik zei: “O boodschapper van Allah, hoe kan kennis verdwijnen terwijl wij de Qor-aan lezen en het onze kinderen onderwijzen, en onze kinderen onderwijzen hun kinderen tot de Dag der Opstanding?” Hij zei: “Dat jouw moeder je kwijt raakt, Zayyaad! Ik was van mening dat jij de meest geleerde in Medinah was, merk je niet dat de joden en christenen de Tawraat (Thora) en de Indjiel (het Evangelie) lezen en zij niets daarvan in praktijk brengen?” Overgeleverd door Ibn Maadjah in zijn Sah’ieh’ 3288/4120, Baab 26, dzahaaboe l-‘ilmie wa l-Qor-aan. Zie ook Al-Mishkaat, nr 245/2779; en Takhriedj Al-‘ilm van Aboe Khaythamah 121/52.

Er is ook overgeleverd van Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Ik heb de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) horen zeggen: “Voorwaar, de eerste persoon waarover geoordeeld zal worden op de Dag der Opstanding…een man die kennis vergaart en het onderwijst en hij reciteerde de Qor-aan en werd daardoor beproefd. De Qor-aan maakte hem zijn gunsten duidelijk en hij (de man) had daar kennis van genomen. Hij (Allah) zal zeggen: “Wat heb je hiermee gedaan?” Hij (de man) zal zeggen: “Ik heb kennis vergaard en heb het aan anderen onderwezen en ik heb omwille van U gelezen. Hij (Allah) zei: “Je hebt gelogen, je hebt kennis vergaard zodat er gezegd wordt dat je een geleerde bent. En je hebt de Qor-aan gereciteerd zodat er gezegd wordt over jou dat je kunt reciteren en het is ook gezegd.” Er wordt vervolgens geboden om hem op zijn gezicht te slepen (naar Djahannam) totdat hij in het Hellevuur gegooid werd…” Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Al-Imaarah, Baab 43 nr. 5032.

Kennis is een vereiste omdat dit het pad is naar de praktijk; er is geen praktijk zonder kennis. En Allah (de Verhevene) wordt niet door onwetendheid aanbeden; Hij (de Verhevene) heeft gezegd: “En voor een ieder zijn er graden naar wat zij gedaan hebben.” Soerat Al-An’aam (6), aayah 132. En als kennis geen vruchten laat bloeien in het hart, lichaamsdelen en manieren van omgang, is het net of het er niet is.

de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ook gezegd: “Allah, Zijn Engelen en de bewoners van de hemelen en de aarde, en zelfs de mier in haar hol en ook de vissen diep in de zee, verrichten smeekbeden voor degene die de mensen het goede onderwijst.” Overgeleverd door Ad-Daarimie in zijn Soenen 1/117.

6 – HET VOLGEN VAN HET PAD VAN AHLOE L-KIETAAB (DE MENSEN VAN HET BOEK)

De Wetgever heeft de moslims gewaarschuwd tegen de vijandschap van Ahloe l-Kietaab tegenover Ahloe l-Imaan (de mensen van het geloof) onder de Oemmah van Moh’ammed (Allah’s vrede en zegen zij met hem), en Hij heeft ons verduidelijkt in Zijn boek dat hun vijandschap niet zal eindigen en dat zij niet over onze toestand tevreden zullen zijn behalve als zij ons van onze religie hebben afgeleid of dat wij hun religie volgen, zeggende: “En de joden en de christenen zullen nooit behagen in jou vinden, totdat jij hun godsdienst volgt.” Soerat Al-Baqarah (2), aayah 120. En Hij (de Verhevene) zegt ook: “Jij zult zeker vinden dat de mensen die het sterkst in vijandschap tegenover de gelovigen zijn, de joden en de degenen die deelgenoten (aan Allah) toekennen zijn.” Soerat Al-Maa-iedah (5), aayah 82.

Onze edele profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ons aangegeven dat er mensen onder de Oemmah zullen zijn die de manieren van Ahloe l-Kietaab zullen volgen, zeggende: “Jullie zullen de manieren van degenen vóór jullie, handlengte met handlengte en armslengte met armslengte, volgen en ook al betreden zij een hol van een salamander, jullie het (vervolgens) ingaan.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, nr. 3197.

Er wordt van de  Oemmah verwacht om voorzichtig te zijn met hetgeen zij volgen en nemen; de Islaam in het algemeen verbiedt niet het nemen van anderen en te leren van de ervaringen van volkeren en beschavingen, maar de Islaam verbiedt wél het blindelings volgen en aannemen van negatieve ervaringen die een persoon van zijn waarde, identiteit en persoonlijkheid zullen ontdoen. Zoals de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei, waarschuwend tegen het blindelings imiteren van mensen ongeacht wie ze zijn: “Wees geen meelopers die zeggen: “Als de mensen het goede doen dan zullen wij goed doen, en als zij onrecht aandoen dan zullen wij onrecht aandoen.” Verstevig jullie positie, als de mensen het goede doen, doe dan goed, en als zij het slechte doen, wees dan niet onrechtvaardig.” Soenen At-Tirmidzie die gezegd heeft dat deze h’adieth h’asan gharieb is, 4/367, nr. 2007.

Er is ook overgeleverd van H’arb ibn Ismaa’iel Al-Karmanie dat hij zei: “Ik vroeg Is-h’aaq ibn Raahawieh: “Wat is de betekenis van zijn uitspraak: “…meeloper (imma’ah)…?” Hij zei: “Dit is wanneer men afdwaalt wanneer de mensen afdwalen, en (men) leiding volgt wanneer men de leiding volgt.” As-Soenen van Al-Khallaal, deel 3, blz. 560, nr. 944.

7 – DE TAAK VAN DE GELEERDEN EN HUN POSITIE ONDER DE OEMMAH

Diuenen wij bang zijn vandaag de dag terwijl de kennis onder ons te vinden is,  terwijl de geleerden overal te vinden zijn, terwijl boeken gedrukt zijn, tv-satellieten alle uithoeken van de wereld vullen, Internet, cd-roms, dvd’s en allerlei media verkrijgbaar zijn en nog veel meer ? 

Natuurlijk dienen we bang zijn, beste broeders en zusters. Het is namelijk omwille omdat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Waarlijk, Allah zal geen einde aan de (beschikbaarheid van) kennis maken door die van de mensen terug te trekken, maar Hij zal de kennis beëindigen door de dood van de geleerden, totdat er geen geleerden meer zijn, zodat de mensen onwetenden tot hun leiders zullen nemen. En zij zullen om een uitspraak (fatwa) gevraagd worden en zij zullen uitspraken doen zonder (over) kennis (te beschikken). Zij zullen dwalen en anderen doen dwalen.” Overgeleverd door Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘ilm, Baab 34, nr. 100; en Sah’ieh’ Moesliem, nr. 6971.

Er is tevens overgeleverd van ‘Ataa-e in de tefsier van de Uitspraak van de Verhevene: “En zien zij niet dat Wij tot het land komen en Wij het van buitenaf inperken?” Soerat Ar-Ra’d (13), aayah 41.

Hij zei: “…Het van buitenaf… is het uitsterven van de geleerden en foeqahaa-e.” Fadhloe h’amalitie l-‘ielmie s-Sharief 1/39.

Geleerden zijn de erfgenamen van profeten zoals de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Geleerden zijn de erfgenamen van de profeten. En voorwaar, de profeten hebben geen dinar en geen dirham achtergelaten, maar hebben kennis als erfenis achtergelaten, degene die het neemt heeft een grote gunst genomen.” At-Tiermiedzie in Kietaab Al-‘Ilm, nr. 2606; Aboe Daawoed, Kietaab al-‘ilm, nr. 3157; Ibn Maadjah, Al-Moeqaddiemah, nr. 219; en Ah’med, nr. 20724.

En Al-H’asan heeft gezegd: “Geleerden zijn als sterren, als zij verschijnen dan wordt door hen leiding gevonden, en het sterven van de geleerden is een gemis in de Islaam dat niet gevuld zal worden zolang de nacht en de dag elkaar afwisselen.” Fadhloe h’amalitie l-‘ielmie s-Sharief 1/38.

Sahl ibnoe ‘Abdiellaah At-Testerie heeft gezegd: “Degene die naar bijeenkomsten van profeten wil kijken, dient te kijken naar de bijeenkomsten van geleerden.” Fadhloe h’amalitie l-‘ielmie s-Sharief 1/37.

Alle lof zij Allah, de Heer der werelden. Allah’s zegeningen en vrede zij met de profeet Moh’ammed, zijn familie en metgezellen en iedereen die hun voetstappen volgt tot aan de Laatste Dag. Voorts:

Oprechte geleerden (rabbaaniyyien) en de vereiste eigenschappen:

Vandaag de dag is het vereist om de mensheid te redden en terug te brengen naar de beste wegen, het rechte pad. Er bestaat een behoefte naar oprechte geleerden in de Oemmah; geleerden die vanuit een toekomstig perspectief kijken naar de maatschappij en ernaar streven om zowel de wereldse belangen te behalen alsook de verbintenis met het Hiernamaals te versterken.

Er is overgeleverd van de geleerde van de Oemmah, ‘Abdoellaah ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn) in de uitleg van Allah’s Uitspraak: “Wees godgeleerden (Rabbaaniyyien)” Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 79.: (Dit zijn) de wijzen onder de Foeqahaa-e (Fiqh [jurisprudentie]-geleerden). Er word gezegd dat Ar-Rabbaaniy is: degene die de mensen opvoedt door hen de beginselen van kennis te geven om dieper daar op in te gaan.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘Ilm, Baab 10, nr. 10.

We vinden in de biografie van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem), betreffende de omgang met degenen die met hem zaten, het beste voorbeeld waar we veel van dienen te leren en waaruit we de eigenschappen van de oprechte godgeleerden kunnenafleiden. Zoals ‘Aliy ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) vertelde over de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) antwoord gevend op vraag van Al-H’asan (moge Allah tevreden met hem zijn), zeggend: “De boodschapper van Allah ((Allah’s vrede en zegen zij met hem)) glimlachte altijd, hij was gemakkelijk in omgang, hij was zachtmoedig, hij was niet hardvochtig, noch beschikte hij over  slecht gedrag;  hij was ook niet hard of beledigend, noch vulgair of kwetsend en hij was niet iemand die steeds grappen maakte… en hij liet drie dingen in omgang met mensen duidelijk zien: Hij bekritiseerde niemand, en beledigde niemand en vroeg niet naar de geheimen van de mensen en hij sprak enkel over datgene waarnaar hij streefde. En als hij stil was spraken zij, zij redetwistten niet in zijn aanwezigheid, hij lachte over datgene wat hen liet lachen, en hij werd verbaasd door datgene wat hen verbaasde. Hij was geduldig tegenover de hardheid van de vreemde in zijn uitdrukkingen…” Ih’yaa-e ‘Oloom ad-Dien 1/92.

Onze Selef as-Saalih’ (As-Selef as-Saalih’: de vrome voorgangers, de eerste drie generaties: dus de metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), hun volgelingen en de leerlingen daarvan.) hebben over de eigenschappen gesproken waar vooral de geleerden zich mee dienen te sieren. Zij zeiden dat de geleerden degenen zijn die dienen te beschikken over vijf eigenschappen en wel:

1. Godsvrees (al-Khashyah), door Allah’s Uitspraak: “…Voorwaar, het zijn slechts de bezitters van kennis onder Zijn dienaren die Allah vrezen…” Soerat Faatir (35), aayah 28.

2. Ootmoed (Al-Khoshoo’), want Allah (de Verhevene) zegt: “En voorwaar, er zijn er onder de Lieden van de Schrift die zeker in Allah geloven en in wat aan jullie geopenbaard is en in wat aan hen geopenbaard is, terwijl zij nederig tegenover Allah zijn, zij ruilen de Verzen van Allah niet in voor een geringe prijs: zij zijn degenen voor wie hun beloning bij hun Heer is. Voorwaar, Allah is snel met de afrekening.” Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 199.

3. Bescheidenheid (at-Tawaadho’), door Zijn Uitspraak: “En wees bescheiden en nederig tegenover de gelovigen die jou volgen.” Soerat As-Shoe’araa-e (26), aayah 215. En de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Bij elk mens is er een wijsheid in zijn hoofd die in de handen ligt van een engel. Als hij zich bescheiden gedraagt, wordt er tegen de engel gezegd: verhef zijn wijsheid. En als hij zich hoogmoedig gedraagt, wordt er tegen de engel gezegd: laat zijn wijsheid weg.” Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Al-Birr, Baab 19, nr. 6757.

Er is overgeleverd dat Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd dat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd heeft: “Welvaart zal niet verminderd worden door liefdadigheid, en Allah geeft een ieder meer roem door hem te vergeven, en wie zich voor Allah nederig gedraagt, Hij zal hem verheffen.” Overgeleverd door At-Tabaraanie in Al-Kabier: 868/12/12939 en deze h’adieth is sah’ieh’ lie ghayrih.

Er is ook overgeleverd van ‘Oemar Al-Faaroeq (‘Oemar ibn al-Khattaab) (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Doe kennis op en leer kalmte, respect en wijsheid om kennis op te doen, en wees bescheiden tegenover degenen waarvan jullie kennis nemen, en dat degene die jullie onderwijst ook bescheiden is tegenover jullie, en zorg ervoor dat je niet behoort tot de tirannen onder de geleerden, want jullie kennis zal niet verspreid worden door jullie onwetendheid!” Ih’yaa-e ‘oloom ad-dien 1/91.

4. Goed gedrag; goed gedrag is de boodschap van de Islaam, dat blijkt uit de woorden van de edele boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Ik ben gezonden om het beste gedrag te vervolmaken.” Moedjma’ Az-Zawaa-ied 9/15, Soenen Al-Bayhaqie 10/191/20571, Nawaadiroe l-Osool 2/312/4/343, overgeleverd door Ah’med in Al-Moesned 2/381/8939 en ook door Al-H’aakiem in Al-Moestedrek 2/670/4221 en is genoemd door Kashfoe l-Khafaa-e 1/244/638. Iemand vroeg de moeder van de gelovigen, ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn), naar het gedrag van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem), waarop zij zei: “Lees je de Qor-aan dan niet?” Ik zei: “Jawel.” Zij zei: “Voorwaar, het gedrag van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) was de Qor-aan…” Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Salaat Al-Moesaafierien, Baab 18, nr. 1773.

De belangrijkste gedragsvorm die noodzakelijk is bij de geleerde, voordat anderen zich daarmee sieren vanwege de voorbeeldpositie die zij bekleden en in opvolging van de taak van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem), is zachtmoedigheid in uitdrukking, door afstand te nemen van hardvochtigheid. Allah (de Verhevene) heeft gezegd, sprekend tot Moesa (Mozes) (vrede zij met hem) toen Hij hem naar Fir’awn (Farao) stuurde: “(Allah zei:) "Ga naar Fir'awn: voorwaar, hij was in overtreding. En zeg tot hem: "Heb jij de wil om jezelf te reinigen (van zonde)? En dat ik jou tot jouw Heer zal leiden, zodat jij (Hem) vreest?" Soerat An-Naazi’aat (79), aayah 17-19.

En Hij (de Verhevene) zei in anderen aayaat: “Ga naar Fir'awn: voorwaar, hij overtrad. En spreek mild tot hem, moge hij zich laten vermanen, of er bang van worden." Soerat Taaha (20), aayah 43-44.

De Qor-aan legt de nadruk op dit gedrag door het tot het gedrag van de boodschapper van Allah te rekenen en de invloed van dit gedrag te noemen op degenen die hij uitnodigde tot de Islaam; Allah de Verhevene zegt: “En het was dankzij de Barmhartigheid van Allah dat jij zacht met hen was en als je streng en hardvochtig was geweest, dan waren zij rondom jou uiteengegaan…” Soerat Aal-‘Imraan (3), aayah 159.

5. Het verkiezen van het Hiernamaals boven het wereldse; ook al houden vele doorsnee moslims zich bezig met het verkrijgen van het wereldse, toch wordt dit niet aanvaard van degenen die de richtlijnen aangeven (aan de mensen) en hen onderwijzen, hen waarschuwen tegen de beproevingen van het wereldse en haar lusten. Als de doorsnee mensen overwonnen worden door hun onwetendheid, hoe kan de geleerde met zijn kennis dan overwonnen worden door het wereldse? 

In werkelijkheid heeft de shaytaan ingangen bij elk mens; hij weet hoe hij de harten van een ieder kan bereiken. Zo ook het hart van de geleerde door gebruik te maken van alle middelen; hij zal geen middel of manier weglaten om zijn hart te bereiken en hem te misleiden. 

Hetgeen de geleerde vaak beïnvloed en zijn verstand doet overmeesteren, is de zwakke financiële positie waarin hij zit, wat hem leidt tot het uitkijken naar hetgeen anderen in bezit hebben of het wachten totdat iemand hem hulp komt bieden. Allah (de Verhevene) heeft ons gewaarschuwd voor het plaatsvinden van dit fenomeen en Hij heeft via de woorden van de geleerden aangegeven dat de beloning die hen te wachten staat beter is dan de beloning van het wereldse, zeggend: “En degenen aan wie de kennis gegeven was, zeiden: "Wee jullie, de beloning van Allah is beter voor wie gelooft en goede daden verricht.” Soerat Al-Qasas (28), aayah 80.

De rechten van de mensen op de geleerden

De geleerden vervullen in onze huidige omgeving de taak van geestelijke verzorgers naast de taak die de lichamelijke verzorgers (artsen) vervullen; hun bestaan is een rust voor de zielen en verwezenlijkt het voorkomen van dodelijke en pijnlijke ziekten. Hoeveel doden heeft Iblies (Satan) wel niet veroorzaakt; doden die die genezen worden door het horen van een h’adieth van onze profeet, de vertrouweling (Allah’s vrede en zegen zij met hem), of een aayah uit het Edele Boek van Allah (de Verhevene), en zij zullen hierna genezen en met een geruste ziel terugkeren! En Allah (de Verhevene) heeft waarlijk gesproken, en het meest ware woord is het Woord van mijn Heer, toen Hij zei: “Weet: door het gedenken van Allah komen de harten tot rust.” Soerat Ar-Ra’d (13), aayah 28.

De taak van de geleerden is het beschermen van kennis tegen de werken van ar-Rowaybidhah (Er werd gezegd: “En wie is Ar-Rowaybidah?” Hij zei: “Al-Foewaysieq die over kwesties van velen zal spreken.” Moesned Ah’med, nr. 12820.) en degenen die zich bemoeien met zaken waarin zij niet onderlegd zijn. Het is de taak van de geleerden om de kennis te verdedigen tegenover de veronderstelden en de juiste richting aan te wijzen, ver verwijderd van de wegen van de nalatigheid en het extremisme zoals de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei: “Deze religie wordt gedragen door de rechtvaardigen van elke generatie, zij ontkennen de verkeerde interpretaties die overdrijvers eraan toegekend hebben en de veronderstellingen van de leugenaars en de interpretaties van de onwetenden.” Al-Firdaws bie ma-ethorie l-khitaab van Aboe Shoedjaa’ Ad-Daylamie Al-Hamadzaanie 5/537/9018, At-Tamhied van Ibn ‘Abdoe l-Barr 1/28, Faydhoe l-Qadier 6/396, Miezaanoe l-I’tiedaal 1/167 en soenen Al-Bayhaqie 10/209/20700.

De belangrijkste zaken die de geleerden vandaag de dag dienen na te komen, zijn:

1. Allah (de Verhevene) geliefd maken bij de mensen: en hierover heeft de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) bericht toen hij zijn Oemmah (gemeenschap) onderwees, zeggend: “De meest geliefde dienaren van Allah bij Allah zijn degenen die Allah geliefd maken bij de mensen.” Al-Moestedrek van Al-H’aakiem, 1/114/164.

2. De poorten van berouw open stellen voor de mensen: dit is één van de belangrijkste taken van de geleerden, want de mensen zijn door de hitte van het materialisme geraakt; zij zijn hierdoor onachtzaam geworden m.b.t. het levendige gevoel dat liefde voor het Hiernamaals en goede daden opwekt. Maar zodra zij een verzachtende uitspraak horen afkomstig uit een oprecht hart, dan keren zij haastig terug naar het rechte pad. En dit is wat de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) duidelijk heeft gemaakt in de authentiek overgeleverde h’adieth,overgeleverd door door Aboe Sa’ied Al-Khoedrie (moge Allah tevreden met hem zijn) in het verhaal van de man van Banoe Israa-iel die 99 persoon had vermoord, wat een algemeen bekende h’adieth is.

Hoeveel mensen zij er die snakken naar berouw, na lange tijd zondes te hebben begaan, en die maar iemand nodig hebben die hen voorlichting geeft en wijst naar de weg die hen tot het rechte pad leidt? 

Hoeveel zondaren zijn er die ver van de aanbidding van Allah (de Verhevene) zijn beland, terwijl de Hand van Allah uitgestrekt is naar dergelijke mensen? Zij zoeken naar degenen die hen tot Hem leiden en deze mensen zullen niets beters vinden dan woorden en lessen van geleerden om hen de weg te wijzen. 

De geleerden dragen een grote verantwoordelijkheid en het is niet goed voor hen om zich thuis terug te trekken en te isoleren van de buitenwereld of zich tot de gebedsruimten te wenden en afstand te nemen van deze grote verantwoordelijkheid. Het is hen verplicht om naar de mensen toe te stappen om hun problemen te kennen en bescheiden tegenover hen te zijn en om hun klachten en problemen aan te horen. 

Een stimulans die voldoende voor hem dient te zijn is de h’adieth van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) die ‘Aliy ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) aanwijzingen gaf, en daarmee aanwijzingen voor de hele Oemmah, zeggend: “Dat Allah door jouw toedoen één man leidt, is beter voor jou beter dan (het bezitten van) rode kamelen.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-Djihaad, Baab 102, nr. 2642; en Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Fadhaa-iel as-Sah’aabah, Baab 4, nr. 6376. In deze h’adieth wordt er gesproken over rode kamelen: dit is een soort die erg zeldzaam en waardevol is, tot vandaag de dag. Degene die dergelijke kamelen bezit, is zonder twijfel een buitengewoon rijk persoon.

3. Het dragen van kennis en het verspreiden: het is niet voor iedereen verplicht om alle Islamitische kennis op te doen en om zich in alle facetten te specialiseren. Dit is een moeilijke taak die niet voor een ieder weggelegd is. Het is wel verplicht voor elke moslim om kennis te hebben over de verplichte zaken die een ieder van de religie dient te weten, maar er blijft een groot gedeelte van kennis over waarvan vereist is dat een groep mensen zich daarin specialiseren. Vooral zaken die betrekking hebben op nieuwe voorkomende kwesties die veel kennis nodig hebben over allerlei Islamitische wetenschappen. De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “Allah zal het gezicht van een persoon mooi maken, die mijn uitspraak hoort en het begrijpt en vervolgens deze van mij doorgegeven heeft; goed is de drager van de kennis over fiqh (jurisprudentie) die geen faqieh is, en goed is de drager van fiqh die het overdraagt aan degene die meer kennis dan hem heeft” Sah’ieh’ Ibn Maadjah 194/236, boek 1/96.

Al-Faqieh, gebaseerd op de juiste uitleg van deze h’adieth: is degene die een ruime visie heeft over zijn religie die naar de betekenis van de teksten kijkt. Hij is ook in staat om conclusies, wijsheden en leringen uit de teksten te trekken.

Het dragen van kennis en het overdragen aan degenen die ernaar zoeken, door middel van schrijven, onderwijzen, toespraken, preken en via alle nieuwe en mogelijke nuttige middelen, is een noodzakelijke religieuze taak. Degene die zich hiermee bezig houdt zal zowel in het wereldse als in het Hiernamaals beloond worden. Heeft Allah (de Verhevene) in Zijn wijze Boek niet gezegd: “En het past de gelovigen niet dat zij allen (ten strijde) uitrukken. Waarom rukt niet van elke groep een aantal uit, opdat zij (de achtergeblevenen) begrip verkrijgen over de godsdienst, zodat zij hun volk zullen waarschuwen wanneer het tot hen is teruggekeerd? Hopelijk zullen zij zichzelf behoeden.” Soerat At-Tawbah (9), aayah 122. Waarom het uitrukken dan? Dit is vanwege het waarschuwen en het doorgeven van de boodschap. En dit is de taak van de geleerden die afgeleid is van de rol die de profeten en boodschappers (vrede zij met hen) droegen. 

Hierin is een goedheid die alleen Allah (de Verhevene) kent, zoals de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “(Het bestaan) van de geleerden is zoals de sterren in de hemel, het (is een middel dat degenen die) zowel in de duisternissen van de aarde als op zee leidt; als het sterrenlicht verdwijnt, zullen degenen die leiding zoeken dwalen, en zolang kennis op aarde ligt, zullen de mensen geleid worden.” Overgeleverd door Ah’mad in zijn Moesned nr. 12684.

En hij (Allah’s vrede en zegen zij met hem) zei ook: “Allah, de engelen en de bewoners van de hemelen en de aarde, en zelfs de mier in haar hol, en ook de vis in de diepte van de zee, verrichten smeekbeden en vragen barmhartigheid (yoesalloon) voor degene die de mensen het goede onderwijst.” Overgeleverd door At-Tirmidzie in Kietaab Al-‘Ilm, nr. 2690; en At-Tabaraanie in zijn Moe’djam Al-Kabier nr. 8/234.

Heeft de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) niet gezegd: “Wanneer de zoon van Aadam sterft, dan zullen zijn daden beëindigen behalve drie zaken: een blijvende (voortdurende) liefdadigheid of kennis waarmee voordeel wordt gedaan of een oprecht kind dat smeekbeden voor hem verricht.” Sah’ieh’ Moesliem, Kietaab Al-Wasiyyah, nr. 3084; Soenen At-Tirmidzie, nr. 1378, die gezegd heeft dat deze h’adieth h’asan Sah’ieh’ is. Hoe kan kennis nuttig zijn als een persoon geen erfenis van kennis achtergelaten heeft? 

4. Het doorgeven van kennis als men een vraag gesteld krijgt: dit behoort tot de nobelste taken van de geleerden, en het is een verplichting en geen eerbiedigheid; want Allah (de Verhevene) adviseert Zijn dienaren om de mensen met kennis te raadplegen, zeggend: “En Wij hebben (niemand) vóór jou gezonden of zij waren slechts mannen aan wie Wij openbaarden. Vraag dan de bezitters van kennis, indien jullie het niet weten.” Soerat Al-Anbiyaa-e (21), aayah 7. Daarnaast heeft de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) een ieder die kennis heeft over iets, en die Allah (de Verhevene) het succes gegeven heeft om kennis over iets te vergaren, bevolen om het niet geheim te houden maar het juist aan anderen door te geven, daar de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) gezegd heeft: “Wie over kennis gevraagd wordt en hij zwijgt erover, hij zal door een teugel van vuur vastgeklemd worden.” Sah’ieh’ Ibn Maadjah 214/264.

5. Genadevol te zijn tegenover de mensen en hen tot de dichtstbijzijnde familieleden rekenen: de omgang van de geleerde met de mensen dient niet zo te zijn als de omgang van gewone mensen; de geleerden dienen zo’n manier met de mensen om te gaan, dat zij  rekening houdenmet de kennis die Allah (de Verhevene) hen gegeven heeft; hun omgang met de zondaren dient over een blik van genade te beschikken jegens de ongehoorzaamheid die zij tegenover Allah (de Verhevene) tonen. De geleerden dienen lang te overpeinzen over de middelen die leiden tot het bereiken van de harten van de zondaren en hen op goede wijze tot de leiding uit te nodigen. De geleerden zo’n houding tegenover de onwetenden te hebben dat kijken naar de wijze waarop hij gered kan worden van zijn onwetendheid door het licht van kennis; hun houding tegenover degene die de pad van Allah (de Verhevene) bewandeld, dient zo te zijn dat zij mensen beschermen het geraken in overdrijving of extremisme. Dit alles valt onder de algemene teksten, zoals de Uitspraak van de Verhevene: “Voorwaar, de gelovigen zijn elkaars broeders.” Soerat Al-H’oedjoeraat (49), aayah 10. En de uitspraak van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Niemand van jullie zal gelovig zijn totdat hij voor zijn broeder wenst wat hij voor zichzelf wenst.” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-Imaan, Baab 7 nr. 13. En de uitspraak van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem): “Ik ben voor jullie als een vader voor zijn kind.” Sah’ieh’ Ibn Maadjah nr. 313.

6. Mensen op hun werkelijke positie plaatsen: mensen zijn als grondstoffen, ze verschillen van karakter en persoonlijkheid. Onder hen zijn mensen die hoge posities vervullen en er zijn mensen die dit niet hebben. Elk persoon houdt ervan om behandeld te worden volgens de positie die bij hem past en dit is wat de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) had verduidelijkt aan zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) in zijn uitspraak: “Plaats de mensen op hun posities.” Moeqaddiemat Sah’ieh’ Moesliem 1/2; Al-‘Adjloenie in Kashf Al-Khafaa-e 1/226; en Faydh Al-Qadir overgenomen van Aboe Daawoed 5/467.

7. Mensen volgens hun niveau toespreken: dit is één van de belangrijkste manieren. Mensen verschillen in begrip, zoals zij verschillen in niveaus van het verkrijgen van kennis; daarom is het verplicht dat men de mensen toespreekt op zo’n manier dat zij de woorden begrijpen en aankunnen. Er is overgeleverd door ‘Abdoellaah ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Spreek geen volk toe waarbij zij het niet kunnen begrijpen want dit leidt enkelen onder hen tot een fietnah.” Sah’ieh’ Moesliem 14, Al-Moeqaddiemah, Baab 3. En ‘Aliy (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: “Spreek tot de mensen over datgene wat zij kennen, willen jullie dat Allah en Zijn boodschapper verloochend worden?” Sah’ieh’ Al-Boekhaarie, Kietaab Al-‘Ilm, Baab 49 nr. 127. En de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft gezegd: “En we spreken hen toe volgens de mogelijkheid van hun verstand.” Faydh Al-Qadir 3/378 en is zwak geclassificeerd door Ibn H’adjar en ook Kashf Al-Khafaa-e 1/226.

De rechten van de geleerden op de mensen

1. Met hun zitten en aandachtig naar hen luisteren: en dit is een bijzondere relatie, omdat het zitten met geleerden betekent dat men zit met mensen die beschikken over de erfenis van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Zij verkondigen namens Allah (de Verhevene) de religie die Hij behaagt aan Zijn dienaren; daarom is het nodig wanneer men met hen zit, dat men dit besef heeft. Er is overgeleverd van Shahr ibn H’oewayshib dat hij zei: “Er is overgeleverd over Loeqmaan de wijze dat hij tegen zijn zoon zei: “Als je een volk aantreft dat Allah niet gedenkt, zit dan niet met hen. Als je op dat moment een geleerde bent, zal jouw kennis jou geen voordeel doen, en als je onwetend bent dan zullen zij dat nog erger maken. Wie weet of Allah een bestraffing naar hen stuurt en jou ook raakt als je met hen bent.” Overgeleverd door Ad-Daariemie in zijn soenen boek 1/117.

2. Respect voor hen hebben en hen op hun positie plaatsen: dit is een fundament in het onderwijs en een ethische norm bij het vergaren van kennis. Wanneer respect uitblijft tussen degene die kennis vergaart en degene die het onderwijst, zal alles verdwijnen. In het leven van onze Selef As-Saalih’ treffen wij de juiste richtlijnen aan voor de omgang tussen de leerling en zijn leraar. De metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) hebben ons overgeleverd dat wanneer zij zaten om naar de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem) te luisteren, dat zij zo zaten alsof er vogels op hun hoofden zaten (m.a.w. zij zaten geconcentreerd te luisteren zonder te bewegen). Een andere gebeurtenis waarin respect wordt getoond is een h’adieth die Zayd ibn Thaabiet (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft overgeleverd waarbij hij op een dag gebeden had voor een Djanaazah (begrafenis). Vervolgens werd zijn muildier bij hem gebracht waarna hij het bereed en, vervolgens kwam Ibn ‘Abbaas en nam de teugel van het muildier en bestuurde het. Zayd zei: “Laat het, o neef van de boodschapper van Allah (Allah’s vrede en zegen zij met hem)! Toen zei Ibn ‘Abbaas: “Zo zijn we bevolen om te gaan met de geleerden en hoogwaardigheidsbekleders.” Ih’yaa-e ‘oloom ad-Dien 1/63 en Faydh Al-Qadir 2/222 en Siyer a’laam an-Noebalaa-e 2/437.

Zich verre houden van het aanraken van hun vlees met iets schadelijks

Tot de wijdverspreide ziekten die toegevoegd kunnen worden aan de ziekten die de Oemmah vernietigen, is de durf dat zondaren en doorsnee mensen zich negatief uiten jegens de geleerden. Zij gaan met hen om als een hap eten die een ieder kan proeven. Weten deze mensen dan niet dat “het vlees van de geleerden” giftig is? Het is volgens de gewoonte dat Allah (de Verhevene) de geheimen van deze mensen blootstelt (als bestraffing). Degene die zijn tong vrij laat spreken over de geleerden, Allah zal hem beproeven met het uitsterven van het hart: “Laten degenen die zijn bevel ongehoorzaam zijn opletten dat een beproeving hen treft of een pijnlijke bestrafring hen treft.” Soerat An-Noer (24), aayah 63.

De durf om Fataawa te geven en het gevaar ervan

Het is een gevaarlijke ziekte waar vele jongeren onder de Oemmah mee besmet raken, en een bekend fenomeen dat vanaf de vroege tijden van de Islaam bekend is. Het wordt veroorzaakt door het opheffen van kennis en de geringheid ervan.

Het is een gevaarlijk fenomeen; omdat de Fatwa hetgeen is wat de geleerde bevreesd, terwijl de onwetenden de durf hebben om zomaar Fataawa te geven. Zij verspreiden Fataawa via de lucht, elektrische draden en alle anderen middelen die zij kunnen gebruiken. Een ander probleem, is de grote noodzaak van de mensen naar de Islamitische genezing, waardoor zij de Fataawa van deze onwetenden nemen omdat zij over weinig kennis beschikken om zelf te oordelen over de bron van hun religie. En wegens de goede intenties die zij hebben, brengen zij deze Fataawa dan ook in praktijk.

De profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) heeft ons gewaarschuwd tegen Fataawa en hij heeft het gevaar ervan verduidelijkt, zeggend: “Wie een fatwa geeft zonder over kennis (daarover) te beschikken, zijn zonde zal degene die hem gevraagd heeft krijgen.” Soenen Ibn Maadjah 1/20, nr. 53.

Het is overgeleverd van Ibn Wahb Al-Maaliekie dat hij zei: “Ik heb Maalik horen zeggen: “Het behoorde niet tot de gewoonte van de bevelhebbers, en ook niet tot onze selef… (noch behoorde het tot de gewoontes van) een ieder die ik ontmoet heb die ik als voorbeeld in iets zou nemen zeggen wat betreft hetgeen dat dit h’alaal of h’araam is (Zij hadden de durf niet daarvoor. Zij zeiden slechts: “Wij keuren dat af en wij vinden dat dit goed is… dit is noodzakelijk (d.w.z. een bepaalde zaak) en wij zijn van mening dat dit niet kan…” I’laam Al-Mowaqqie’ien 1/39.

Wat is de reactie van diegenen die vandaag de dag zoveel durf hebben om Fataawa te geven, op dit nobele gedrag? Wat is de reactie van deze mensen als zij horen wat Al-Imaam Ah’med hierover heeft gezegd: “Wanneer een persoon de taak op zich neemt om Fataawa te geven, dan dient hij te beschikken over de kennis van de Qor-aan en van de authentieke overleveraars en kennis te hebben van de Soenen. Voorwaar, de meningsverschillen zijn ontstaan door de geringe kennis m.b.t. datgene wat van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) is overgeleverd en de zwakte in het onderscheid tussen wat authentiek en wat zwak is.” I’laam Al-Mowaqqie’ien 1/44.

Ibn Abie Djamrah ‘Abdoellaah ibn Sa’d klaagde, terwijl hij in de zevende eeuw van de Hidjrah leefde, over hetzelfde waar wij vandaag de dag mee te maken hebben, in zijn boek “Bahdjatoe n-Noefoes”: “Kennis bevond zich vroeger in de harten van de mannen, vervolgens werd dit verplaatst naar papier en boeken en de sleutels daarvan waren gebleven in de harten van de mannen. De boeken zijn nu in overvloed en de sleutels zijn verminderd. En als er een sleutel gevonden wordt, dan is het vaak dat deze niet helemaal goed is. In onze tijd zijn er mensen, die de wetenschap van nah’w (grammatica), fundamenten van jurisprudentie en filosofie e.d. bestudeerd hebben en daarmee streven om vooraanstaande posities te bekleden. Zij willen Fataawa over de religie van Allah geven met de wetenschappen die zij bestudeerd hebben. Een enkeling onder hen, gaat zelfs zo ver dat zij aankondigen moedjtahiedien te zijn, en daarmee beweren dat de A-iemmah (meervoud van Imaam) die voor hen waren, fout zitten. Dit door hun geringe begrip over datgene wat zij zeiden en hun slechte vermoeden.” Bahdjatoe n-Noefoes van Ibn Abie Djamrah.

Deze woorden zijn eeuwen geleden geschreven; wat zal degene die deze woorden geschreven heeft, zeggen als hij in onze tijd kijkt!? Mensen die Fataawa geven zonder welke vorm van kennis dan ook, die geen kennis en begrip hebben over de nah’w (grammatica), noch de Sarf (morfologie: vormleer, leer van de verbuigings- en vervoegingsvormen van een taal), noch de fundamenten van jurisprudentie, noch filosofie; waarom durven deze mensen zover te gaan? Enkelingen onder hen begrijpen zelfs niet eens een in het Arabisch geschreven zin en kunnen niet eens onderscheid maken tussen de woorden van Allah (de Verhevene) en die van Zijn boodschapper (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Zij kennen Qor-aan niet van buiten en begrijpen het totaal niet!

Er hebben vele catastrofes onder de Oemmah plaatsgevonden door het lef om Fataawa te geven en het begrijpen van tekstuele bewijzen zonder te beschikken over een middel om dit te doen en een gebrek aan ruime kennis daarover –een bekend voorbeeld in de geschiedenis is die van de  khawaaridj  (dit is een sekte die niet anders wenst dan het verscheuren en vernietigen van de moslims. Zij hebben de 4de leider van de gelovigen, die werd gekozen, bestreden tot zijn dood erop volgde. Deze sekte is ontstaan in de tijd van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) en werd sterker in het tijdperk van het leiderschap van ‘Aliy Ibnoe Taalib (moge Allah tevreden met hen zijn). Al-Khawaaridj is een sekte die o.a. beweert dat mensen ofwel het volledige geloof bezitten (imaan), of ongelovig zijn. Volgens hen kan de imaan van een mens niet verzwakken en is degene die grote zondes begaat een ongelovige die bestreden mag worden) en de kwestie rondom het ontstaan van vele andere sektes die eigen interpretaties hebben gegeven aan verschillende teksten. 

En hier volgt een gebeurtenis die ons hun verkeerd begrip van teksten, geringe kennis en onwetendheid weergeeft waarin mensen gedompeld zijn, hetgeen geleid heeft tot grote conflicten en bloedvergieten. Enkelingen van deze dwalenden keerden terug naar de waarheid nadat zij overtuigd werden door de geleerden in hun tijd die wel beschikten over het juiste begrip en die in staat waren om deze groepen toe te spreken.

Er is overgeleverd door Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden met hem zijn) dat hij zei: “Toen Al-H’aroriyyah (de eerste sekte, die ontstaan was, in de geschiedenis van de Islaam. Zij kwamen in opstand tegen de leider der gelovigen, ‘Aliy Ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn)  en hadden enkele metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) als ongelovigen verklaard) zich afgezonderd hadden, zei ik op een dag tegen ‘Aliy: “O leider der gelovigen! Wil jij het gezamenlijke gebed even uitstellen om mij de tijd te geven zodat ik naar die mensen kan gaan en met hen kan praten?” Hij zei: “Ik vrees voor jouw veiligheid.” Ik stelde hem gerust, zeggend: “Niet als Allah het wil.”

Dus trok ik mijn beste kleren aan die uit Jemen kwamen en betrad hun verblijfplaats, terwijl zij midden in de hitte van de middag de siësta deden. Toen ik bij hen kwam, zag ik een volk dat zo toegewijd in aanbidding was en ik zag niemand anders die zo fanatiek was als zij. Hun handen zaten onder het eelt en hun gezichten waren gekenmerkt door de soedjoed (neerknieling). Toen ik bij hen aankwam begroetten zij mij: “Welkom, Ibn ‘Abbaas! Wat brengt jou hier?”

Ik zei: “Ik ben gekomen om met jullie te praten over de metgezellen van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem). Temidden van hen daalde de openbaring neer en zij zijn degenen die de betekenissen daarvan het beste kennen.” 

Enkelen onder hen zeiden: “Spreek niet met hem!” Anderen zeiden: “Spreek zeker met hem!” 

Ik zei tegen hen: “Vertel mij wat jullie de neef van de profeet (Allah’s vrede en zegen zij met hem) - die zijn zwager is en de eerste (jeugdige) was die in hem geloofde - en de metgezellen die met hem zijn, kwalijk nemen?” Zij zeiden: “Drie bezwaren.”

Ik vroeg hen om verdere toelichting en zij antwoordden: “Hij autoriseerde menselijke arbitrage (Betreffende een onenigheid tussen ‘Aliy ibn Abie Taalib en Moe’aawiyah) in de religie van Allah, terwijl Allah zegt: “Het oordeel is slechts aan Allah.” Soerat Yoesoef (12), aayah 40.

Ik vroeg hen naar hun tweede bezwaar, dus zeiden zij: “Hij vocht in een veldslag en nam geen gevangenen en had hen ook niet tot slaven gemaakt en nam geen oorlogsbuit. Als degenen waarteg


AL.ISLAAM.COM
Uw mobiele kennisbron over de Islaam

BESCHIKBAAR OP DE VOLGENDE APPARATEN